
'1 fir' . ■ 3 .14 iiiiii'iir
....
38 6 S O U R E N S C H E W O U D.,>
meer en meer getroffen, eindelyk geheel;
overvallen worden van eene behaaglyke
ontzetting. Uw oog , aan het gezige
van platte gronden gewoon, zal eene on*
gehavende natuur in üaatelyke verwarrin-i
g en , met plegtige fchaduwen en verbaazen*-
de hoogten, befchouwen* Honderd, hon-,
derdduizend Boomen , alle verfchillpnde
van ftam , takken , bladeren , kruinen i
trotfche Eiken, die eene halve o f heele
Eeuw het fcherpe b y l entgingen, en de
winterftormen belachten i fierlyke Dennqn ,
in een altoos duurend groen gekleed ,
die met hunne bladryke fpitzen de wolken
klieven : raatelende Popuiieren, hoog
in de lucht beevende , als j o f ■. hun , hec
doodelyk uur der zwaare ter neervellin-
p ware aangezegd t Olmen van een©
onvergelykelyke hoogte en verbaazende
dikte, ftaatelyk in elkander verward *v witte
Beuken raet affchilferende fch o r fen ,
zieh nederig onder anderen verheffende, o f
nevens derzelver zyden fchuilende ; elders,
4t*ar het hakbyl gewoed h e e f t , jonge
BosiTien , by welken de Zonneftraalen vry?
heid gekreegen hebben om den grond te
b e z o g e n : eetiige Ry wegen, voor - eenea
wagea, o f kronkeleflde Faded, voor Ypr-
ftelyke Berfoonen v an ^ .^ L o o , op wan*
■delen belust, gehavend; donker afgaaa
S Ö Ü R E N S e i i E WÖÜÖ. ,331
Valeyeh o f zagt opklimmende.
H oo gten, daar het gezigt beneden door
duizend Boomftammen gebrooken, en bo*
ven door de digte loinmer belet wordt
den Hemel te aanfchouwenGronden met
veelerleie Plantea en Mosehen b eflagen,
eene aangenaame fpyze voor dé hier om-
zwervende. kudden Herten en Hinden j
hiet Aard' en Blaauwbesfen » eene ver-
frisfehin'g voor den dorstigen Wandelaar:
heele velden met Kreupelboséh van ver-
fGhiilehde jaaren, o f jong opgaande Plant*
foén , dat de Nakomeling hakken zal I
d it , dit alles zal ik U daar vertoonen*-----
W y naderen i te r k , én gy ziet , alles
öntwikkelc zieh aan üw öog*
Vi Laat er ons nu Ingaan*
A* Ik durf Ü , zo fterk bczweat doofi-
*t klimmen, daarin niet brengen*
V* Waarom niet
A* De groote K o e lte , döor de zwaa-
ie lonimer veroorzaakt , en de koudé
Dämpen, üit den grond Of üit de Blade*
ren der Boomen uitgewäasfemd, en daaf
onder bly vende hangen , terwyl geeä
Zonneftraal dezel vCn kaa bykomen , geea
Windje die ve rd ryv en, feoüden Ü gOw!**
eene verkoüdheid thans bp het l y f jaageä*
D it z y Ü Sens vooral gezegd: gaä nitii
itief w a rm , veel min bezwéet zp d e i*»
B b ¿ iö*
.L 4,