
A y 'I
^~55aces;,-sK;-a3
F
/I ' ■
f
“I
I t
Ö3 D R A A Í É Ñ ' D E R B L Ö É M É N¿
g ro e ten , en té verwelkomen met haárén
zo itaadgen uitgang uit de kameren vaa
het fchoone O o s ten , gereed ; om ze
wederom door het Zuiden naar de W e s terkimmen
te verzellen.
V . Vreemde -eigenfehap! , * * ^ Hoe g e fchiedt
dit toch.^
A. Ik g e lo o f (eene andere reden is my
tot dus verre onbekend) dat de kant
van den fteel der B lo em , befcheenen door
de Z o n , fterk uitwaasfemt; d ro o g t; en
b ygevo lg inkrimpt, waardoor de Bloem
b y dage zieh moet verzetten o f draaien;
doch d a t , de gloed der Zon geweeken
z y n d e , de ingekrompen fteel , bevogtigd
door den d a a uw , zieh des nagts weer
herftelt in de voorige g edaante; e n ; zo
dra dat ¡ Hemellicht op nieuw o p g a a t, het
inkrimpen en draaien dan wederom be-ä
gint.
V . Waärom g a f de w y ze Sehepper dee-
z e vreemde eigenfehap aan de g e e le ; etí
niet aan alle andere Bloemen ?
A, O ngetw yffeld, om dat deeze meer
dan anderen de koesterende en ze lfs de'
gloeiende ftraalen der Zon noodig hebben
; o f , m o g e lyk , om dat de g ro o te ,
dikke en talryke Zaadkorrels der Zonne-
b lo em , die niet onnut z y n , en , g ep e r s i,
©enen zeer goeden Olie le v e r en , een gedUB“
h a v e r s p i e r t J e, ¿Í3
duuriger en fterker fchynfel van dat Licht
noodig hebben. By deeze. . . .
V . Wa t wilde gy ’er byvoegen ?
A. Ik wiide zeggen , dat my , by
deeze gelegenheid , een Verfchynfel van
gelyken aart ter ophelderinge te binnen
fch ie t , het geen g y , Ü met Kinderen
vermaakende, te werk kunt ftellen; doch
als Wysgeer moet befchouwen en Uitleg-
gen. Laac U een hand vol Haver breng
en ; kip er eenen korrel uit met een
lang zwart fpiertje; en knipt er dat aft
Snydt n u , uit een wit kaartenblad, vier
aanéén zittende Molenwieken ; maak met
eene naald een gaatje in eeiae derzelven,
waar gy wilt ; (voor het oog is ’t best
dit te doen ^ in eene zyde van het midden'
der w ie k en , om de beste gedaante
van een Molentje te krygen) fteek nu
uw Haverfpiertje in het gemaakte gaatje;
ze t vervolgens deszelfs onderfte puntje in
een ftukje wit brood , gelegd in een
th e e fch o te ltje ; giet in h e t z e lv e , rondom
’ t b rp o d , een weinig biers o f w a te r s ;
en zie voorts w é l toe , wat er gebeuren
zal.
V. Ik fchaame my dat te doen! W a t
zou men van my z e g g en , van m y ! wanneer
ik zulke kinderagtige dingen beftondt
te bedryven !
A. Ik
'I Í 4
'S' iiil
1 -
¡■Jl« t
‘11
i f l