
278“ N ü T V A N' ’T h o o i ,
re a , die eene grootere vervulliHg geeven^
tian men zieh doorgaans voorflelc, (ik
zwyge van andere voordeelen) indien niet
onze Paarden, Runderen, Ezelen, Geiten,
Eokken en Schaapen het gedroogde Grass
io den Winter nuttigden, Laat ons dan ook
in dat barre gety deezen dankbaaren zang
sanheiFen; Zingt den Heere by beurte met,
dankzegging. , . die het vee zyn voeder geeft*
f f . CX L V Ii. 7 , 9.
. V. Maa r , als ej- eens geen Hooi ge«
noeg gewonnen w o rd t, hoe dan bet ge»
maakt?
A- Pan voorziet de eene plaats de and
e r e ! P o c h , vriest het lan g , o f komt
het Gras laat aan , en raakt het Hoo?
geheel p p , gelyk VQÓr veele jaaren ge-
heurde, toen er van elders niet te haalen
v ie l; dan is men gedwongen, waartoe men
eerst in Noordholiand kwam, het Strop
van de Daken te rukken, en aan het van
hpnger fchreeuwend Vee voor te werpen.
„ Hemelfche Voorzienigheid 1 dé zeldzaamheid
; van depze Kailyding ftrekt ter uwer
eere!”' Daar zyn egter Oorden in ons V a te
r la n d , gelyk de Deurne in de Me^ery
van ’s Hortogen - ßosch, waar de Landlieden
, by mangel vaq genoegzaame Hoo|-
vel'-ien, (ho.ewel z y nu bedacht zyn , ona
m meer aanteleggen) ’s winters, hun V e e ,.
díQC^
■/
N A G K A s . 2 7 9
dfong op de ftallen , moeten zien ftaan.
Om egter als dan geen zuivél te misfen,
hebben z y , in deezen n o o d , best gevonden,
’s zpmers de Melk in vaten te
giecen,- daarin- dik te laaten worden, het
dunne telkens a f te g ie ten, en dan, ’s
winters, de . dikke melk uit het vat te
fteekeo , en ten gebruike met water te
mengen.
V . Eo wanneer dan dit Gras in den Z o mer
eenmaal afgemaaid is ? /
A. Dan, weet g y , fchiet het n a g r a s
o p , ’ t w e ik , loopt het laate Saifoen wat
voordeelig, eenen tweeden Oogst geeft.
Eenige Landlieden maaien h et; en is de
cerste inzameling mislukt, dan geeft fomtyds
deeze tweede het noodige Hooi. De
meesten gunnen het anders aan hun Vee
ter daadelyke affcheeringe. Ook b y ons bevorderen
malfche Regenvlaagen, na de
afmaaing van het eerfte g ev a llen , niet
weinig deszelfs weeligen groei. Om een
verheeven geluk , het grootfte, weik immer
het Menschdom kon ontvangen , te
fchilderen, zong een veruitziende' Dichter,
door eenen hoogen Geest aangeblazen: Hy
(de eeuwige Verlosfer) zal ne der daalen,
als een regen op het nagras. PL LXX II. 6
V. Als nu dit eerfte o f tweede dras
niet op zyn tyd: g r o e i t . . . . . ?
S 4, A. Dit
- fi
I
I f e l
i
■ - j p r