
«
£8 o V E R A L B L o E M E N.
zd dza am o f toevallig k o om t, waare be-*
kooringen aantreffen: elk deel der Wae-,
reld moet zyne eigen’ fieraad'en behouden:
de geheele Schepping moet le v en d ig ,
fchoon eo vervrolykende zyn.
V. G y hebt dan hier Bloemen genoeg ?
A . W a t dunkt G , ftaat hier niet een
zeer groot g e ta l, en toon roy verder eene
plaats aan, waar men er geencn vindt ?
T o o r en s , oude Muuren, Daken van Hui-
z e n . Stammen, T ron k en , Worteis van
Boomen, W a te r en , P oelcn , en Moerasfen
zullen er ons opleveren. E n , wanneer
g y op a llen , die in de wyde Waere ld
voorkomen , o f alleen op onze Vader-
landfchen acht geefc ; dan zult g y , lec-
tende op derzelver ryke V e rw en , op derze
lv e r pragtige fchitterende Koleuren, op
derzelver vojmaakt keurige Vormen, op Ord
e , Schikking, Beftendighéid o f Verander
in g , opgetoogen ftaan. Hoe ve ele ver-
rukkelyke onfwerpen, w e lk e hecriyke vin*
dingen, en welke vaste re g e len , zult gy
z e g g en , zyn hier gemaakt door H em ,
die gezeg t heeft,, mnmerkt de Lelien des
velds!
V. Ik erken, myn oog b eg int, door
uwe a anwyzingen, nieuwe Schoonheden te
zien: myn hart wordt door deeze nieu.
we prägt getroffen!
A, Houd®
iE S C H O U W lN G DER BLOEMEN. 29
A. Houdc aitoos in g eheugen, dat dee-
s,e en alle andere aandoeningen gegrond
moeten zyn op eene duidelyke kennis, op
eene levendige bewustheid, dat ook de
Bloemen tot de Werken des Almagtigen
behooren: anders za l al het genoegen,
uit derzelver befchouwing in U opwellen-
d e ; gebrekkig z y n , en nimmermeer aan
het waare e in d e , het geen w y ons altoos
moeten voorftellenj beantwoorden. W an neer
g y dan, by de aandagtige v e rv ro lykende
befchouwing der Bloemen, • de
verhevenfte denkbeeiden van derzelver grooten
Formeerder vormt; dan za l uwe Z ie l
een waar genoegen fmaaken, het geen
z y sltyd zal kunnen g en ie ten , w y l deez
e bron te ryk i s , om immermeer uit-
geput te kunnen worden. Duizend fch o o ne
Bioemen van verfchillende fchoone Koleuren
, waarv’an wy niet ééne met alle
onze konst en vernufc maaken kunnen,
zullen ü toeroepen de grootheid van God
en Uwe nietigheid. Nedrigheid za l hiett
gebooren worden, en daarin za l uwe
roem gelegen zyn. Befcheidenheid en VOor*
zigtigheid zullen ü zo v e rz e llen , dat g y ,
het oneindig verftand van uwen Maaker
e n - d e grenspaalen van uw eindig vernufc
ook hier windende, nimmer eene verme-
tele gedachte tegen zyn e W e rk e n , tegen
zyne
i?
i ;;
1 ‘ I
\