
1 1 1 j 7Ì
I I I ’
» Ü
oordéelí noodig te hebben dan voorhégfl,
is egtef de arbeid, om zo veele millioenen
ponden te hebben, beter in te fchik*
ken dan eenige andere, alzo de Snikef
in de Geneeskunde en het PIuishoUdelyM
Léven beter en meer te pas kohlt, dan de
Koffy. Maatig gebruikt, helpt dé Suikef
‘de fpysverteering, maakt de flym los doof
haaren zeepagtigeü en veegenden aart, be*
vordert de uitwerping van taaie flöfferlft
neemt den hoest w e g, i s . een heilzaame
' balfem voor wonden, naardieti zy de ver*
rotting uiterlyk tegengaat, d e ' wonden zui-
v e r t , en het zo genoemd wild vleesch
doet wyken. Voorts neemt Zy de fcherp*
heid van de Thee „en de Koffy w e g , eö'
i s ' dus geen nadeelig byvöegfel by, be iden:
d o ch , te ryklyk genomen, wordc
z y allereerst nadeelig voor de Tanden,
en verflapt daarna de Maag. G y moec
derhalven hierin voorzigtig en maätig.
■^yu, _— Wanneer dan onze verwönde*
ring over zulk een Riet hoog is opge*
klommen,, behoort onze dankzegging voof
zodanig nuttig gefchenk aan den Heer
der .Waereld niet agter te blyven. Is
toch onze. Lucht hiet gefteld, om dat voorC
te brengen; de Vruchten, aan geeüe zy*
de der wyde Zeé gevallen, worden egter
op d eeze wyze de onzen.
V.- Nu
K A k A o B O 0 M- Î P 3
V , Nu is er Mogelyk aan myn verzoek
geheel voldaan ?
A. W y verlaaten Suriname, zo dra w y
b og aan twee ^ Boomen zullen gedachc
hebben. D e . k a k a o o f k a k a u b o o m is de
e e r fte , die eene Vrucht le v e r t, welke
inen K a k a u o f k a k a o noemt. Hy groeit
byna zo groot als een Kersfeboom, met
veele Takken, zo dik als een arm; mec
¡Bladeren, negen o f tien duimen lan g ,
onder l ig t , en boven donker groen. Men
z iet hem, nooit zonder dezelven : als eenigen
a f vallen, komen er toch anderen in
de plaats. Ook is hy altyd beläaden met
•eene menigte van Bloemen, die klein ert
bleekgeei z y n , byna Van gedaante als
een Hart, zittende zo wel aan den ftam
als aan dé fchoone Bladeren, méest eg*
le r ten tyde der Zonneftanden, des Z o •
iners » en des Winters. Wat dunkt ü ,
moet men dan niet erkennen, dat hy
een altoos fierlyke Boom is ? Men kan
des van hèm z e g g en ,, dat hy . fteeds
Vruchten draagt, hoewel men ze maar
tweemaalen op onderfcheiden’ tyden inza*
,melt. G y treft hier onverwagt eene nieU»
: we Verfcheidenheid aan. Hoe kort duurt
het bloeien onzer Boomen; dat Van deezen
duurt, jaar in,, jaar,Nuit. De Almagt
des Scheppers, is in deeze Verfcheidenhe-
iV. D E E L . N dés
f
' l -