
. J í J ' i
«I “luti
11.
, I m* »3i«i
11 /.«i
II n It
i- Kl *
w
\ -
f i
4 7 g E E R S T S '§ C a E P P I N 0.
bezig met het vermaak « vaa den TchqofleQ
aanvang ' der Scheppinge te ieezien , en
beken gaarne niet te weeten , hoe z y
toeging. „ In den beginne fchiep • God he-
mel en aarde ■ Gen. .I i . Weik eene groot*
fche en verhdven’ Taal! die door haare
eenvoudigheid, a'anvalligheid en kragt al*
les uitdrukt.
V . Hoe z o ?
■A. De Schryver deezer woorden, dunkt
m y , fchynt hier niet tot gedachten gekomen
te zyn , o f men wel immer aan
derzelver Waarheid zou twyfeien f volko*
men vindt men hem bewust van zyne
ftille opregtheid, des hy geene bewyzen
van verzekering in zyn verhaal aanvoert;
veel min zoekt hy door opfmukking van
weidfche woordenpraal de toejuiehing der
Lezeren te willen verkrygen. Hy denkt
nergens anders o p , dan op Waarheid. Des
neemt zyn eerfte verllag der Scheppinge
zodanig myn hart in , dat ik naar het
volgende mec den grootften eerbied luiste-
re. Geen E n g e l , dunkt m y , kon hec ih
den hemel verhevener, fchooner 'o f krag-
tiger uitdrukken, duidelyker my niet zeg*
gen. De Aarde nu was woest en ledig',
en duisternis was op den afgrond. vs. 2.
W e ik eene Ievendige befchryving van den
eerften fchrikbaarenden akeligen ftaat def
Aar-
E S R S T E S C H E P P I N G . 479
Aarde! maar weik eene heugelyke verandering,
door het volgend woord uicge-
drukt , en de Geest Gods zweefde op de
•wateren 1 Voorts nog aangenaamer elke
daarop volgende almagtige uitfpraak God,
zeide: daar zy L i c h t , en daar werdt Licht
vs . 3. eene ta a l, zo verheven, dac l o n -
GINÜS , een Heiden , er« zieh over ver-
wonderde. Goi zeide , God zeide, enz. tot
zevenmaal to e , vs. 6 , 9 , 1 1 , 14 , 20 ,
2 4 , en 26 herhaald , blyfc altyd eene
taal der Almagt , en op dat woord was
er telkens alles , goed en volkomen in
orde , het geen ook zevenmaal bevestigd
word vs. 4 , 10 , 12 , 18 , 21 , 2 j #
cn 31.
V. Waarom zo dikwils : God zeide ;
waarom telkens : het was goed ; en, eindelyk
, waarom van alles in ’t algenaeea
beYestigd : het was zeer goed?
A. Ik heb Ü reeds, in ’c algemeen, g e .
z e g d , om alle ftoute bedillingen van waati-
w y ze Lieden, als ware de Waereld niet
goed gefchaapen, te voorkomen, hec weilc
een gevoelen is , dat altyd den hoogen
luister van het Opperweezen eerst verdonkert#
en daarna onzen eerbied voor ’ t ze lve
grootlyks doet daalen, en eindelyk eenen
zeer nadeeligen- in vloed heefc op dea
dienst, welken w y hetzelve fchuldig z y n ;
W'iii
I
mm.