
I» i */ Li'if j
4:
m. ' ■' I r i : - f
;
"yl „
■I fi:i «4 J , 7i'
3 12 K A S T A N J E - B o O M.
Waereld a f , zou rekenen. Zes van onze al»
lernuttigften , naamelyk , Peere- Appel- Per*
fike- Abrikoos- Kersfe* en Pruimeboomen,
hebben we allen uic Aiia ontvangen, en
hoe veele Graanen en Planten uit die en
andere Waereld-oorden aan! v/elke gunst-
ryke bellieringen van God zeldzaam gedacht
, en - even weinig dank daarvoor
wordt toegebragt.
V , Gy vergeec de Kastanje - Boomen
daarby te vöegen.
A. ■ Wilde ik ze allen noemen, die
wy aan vreemde Gewesten fchuldig z y n ,
ik zou aan meer anderen hebben gedacht.
De opgetelden zyn , myns oordeels, ter
ftavinge van myn gezegde genoeg. Alleenlyk,
nu gy van Kastanje - Boomen rept ,
moet ik er bydoen, dat ook deezen, vaa
v e e len , die geene kundigheids genoeg om
hen aan te kweeken hebben, worden ver-
waarloosd. De Heer j . c. druman , die
dikwerf van zyne Boomen, op zyn Land-
■goed de Veste by Deventer , Kastanjes
van mderhalf o f eenindrievierde loods plukt,
welken voor de uitlandfchen in goeden
fmaak geenzins : behoeven te zwigten, is
mogelyk de eenige in ons Vaderland, die
de aankweeking regt verftaat. Hy h e e ft ,
naar zyne gewönne edelmoedigheid , my
beloofd, dezelve aan de Diredteuren van
■ den
v e r m e n i g v u l d i g i n g . 3 1 3
den Oeconomifchen Tak te Haarlem, tea
nuite des Vaderlands, te zullen mededee-
Jen, en, gelyk ik nu verneem reeds ge.
zonden. . * • Laat my nu onze Zamenfpraak
over den Oogst mec deeze gewigtige Aan-
merking fluiten. De Mensch, gelyk ik U
gezegd heb, is de Heer over de Dieren,
en hy heefc ze volftrekt noodig tot den
Landbouw; doch hec ftaat niet in zyne
magt, Qin dezelven naar zyne willekeur,
te vermenigvuldigen, wy l die eene geheele
armocde^ over de gantfche natuur zou
brengen, en zelfs den Mensch zyne groote
voorregten doen verliezen. Indien toch
een Landman zyne Paarden, Osfen, Koeien,
en Schaapen naar zyn welgevallen kon
doen vermenigvuldigen, hoe ryk werdt
hy in één jaar, maar hoe arm anderen!
Zyn Vee zou eene geheele Pro»
vintie inneemen, beflaan, en alles veril
inden. De wyze en goede Inftelier Ter
Natuur heefc derhalven de bepaaling van
de vruchtbaarheid der Dieren aan zieh
zelven gehouden; maar daarentegen (en ik
bidde U te overweegen, hoe verwonderlyk
dit z y ! ) de vermenigvuldiging der Graanen
en Gewasfen aan ons geheel overge-’
laaten.
V. Waarom?
A.; Om ons meer aan te fpooren tot
V 5 eene
' i
I r l :
fe;