
w
s 56 . D s K E I E T.
fe Stengels aanbrengt, vraag hun niet :
heeft* een blind G e v a l, o f de Natuur bei
Dekriec gemaakt , z y toch zouden ü nie®
verftaan, en zo g y U nader verklaarde
ten antwüorde ge ev en : „ W ie bragt zulk
een zeldzaam g e vo e len , waarvan w y nimmer
ho o rd en , in de w a e r e ld ? Is dat
Geleerdheid ? Baart dat voordeel ? G e e ft
het W y sh e id ? W y zien a ile d a gen, dat
d e Natuur der dingen dood i s ; dat een
blind G ev a l nooit goede fehikkingen maak ;
w y hebben a l onze wysheid n ood ig, om
goede verordeningen te beraamen, en nog
mislukken ze te d ikw y ls ; de hooge Regeer-
der der Wa ereld heeft . a lle en , alleen in
alles de hand. . Laat de doolende Jongeling
de eenvoudigheid dus hooren fpreeken
, dit mogt een tweede hulpmiddel tot
z yn e geneezing zyn : maar g y , verander
daarop van to o n , e n , zo g y ; dan eene
T ekening van het d ekr ie t (het geen ik
U thans laat zien) in uwe Brievetas mogt
h eb b en , en hun vertoonen kunt , zeg dan
„ E erlyke Lieden ! gy ziet hier in dît
S ch yfje een ronden kring , zanrengefteld
pit drie anderen : de buitenfte is een
weinig d on ke r , verdeeld in w y d e , langwerpig
liggende, licjite openingen, J n e e nen
grond, duister wegens duizend kleine
gaatjes : aan de binnenzyde deeaes Krings
( z ie
B E & Í E T, 267
naauwkeurig toe) is een donkere
band o f rand, zieh evenredig ilingerende
o f golvende: dan v o lg t , ; binnen waards ,
een tweede, kring, breeder en helderer
dan de eerfte, waarin „zieh vertoonen drie
rondloopende verdeelingen van oogjes, vier
aan vier in het verband gezet: (in ’t
Hooifchyfje hebt g y er maar twee gezien)
de -buitenfte oogjes van J het grond werk
zyn de grootfte, de binnenften vallen klei-
ne r; doch in het midden is flegts een
holle ledige cirkei. Dit is een Sch yfje,
gefpeeden van uw d e k r i e t , dac gy thans
onder handen hebt , een voorwerp van
de keurigfte juistheid, van de fierlykfte
evenredigheid. Duizend zulke Wonderen
draagt g y thans op uwen fchouder, mil.
lioenen zodanigen Jiggen er op uwe Hui-
, zen , met Riet gedekt” . . . . ik laat Ü
raaden, in welke opgetogenheid deeze Lieden
, zulk een Wonder nooit gezien noch
er van gehoord hebbende , zullen geraaken
: maar, om uwrnn w i l le , moet ifc
hier , ten opzigte deezer T ekening, nog
bydoen, dat men de afbeelding van dit
Schyfje merkelyk heeft moeten inkorten,
om het in die klein beftek te vertoonen;
want de groote openingen in . den donkeren
Buitencirkel, en de wonderbaare verdee-
lingen der zamen gevoegde grootere buizen
■ . /
■ riA' ■ 'jU i
l i
ä j'
1>: ,T ' ■ ' *■
i
/ 1 ! 1
" î ® ”
-t r ' Í
1 i
1
,1(1 * I J
j
I 1
f e ;