
fei
k.. » a
"1 11 l i
I SO N U T D E R Z A A D E N.
eene menigte Olie zy ons bezorgen. Gas
r a ir de Amfterdamfche - Pakhuizen, en gy
zu lt; er eenen ongelooflyken voorraad van
vinden. W y kunnen ze ook in ons- huis-
houden ,niet misfen. Zonder die ftaan ins-
gelyks :de handen van millioenen Konste-
naars en AmbagtsÜeden ftil. »’ t K in d ,
dat tekenen le e r t, heefc zo wel Olie
noodig, als i de vermaardfte Zeebevelheb-
b e r , d ie , in eene : branding vervallen,
zyn fchip wil redden. Voeg dit alles byé
é n , en oordeel dan, - welke nuttigheden
ons de eeuwige Goedheid door de Zaaden
bewyst.
V . Deeze overdenking valt niet gemaklyk
! De Nuttigheden zyn geweldig groot!
A. Even zo ongemakkelyk valt het ook
ééne. andere byzondere hoedanigheid der
Zaaden te befchryven.
V. Welke . . . . ? Schiet ’ er nog ééne
overig? Ik dacht, wy waren aan het einde.
A. Gy fchynt gedacht te hebben, dat
de Bloemen alleen, en "n ie c de ■ Zaaden
fchoon en uitmuntend geformeerd waren
Vroeger hadt ik er U iets van kunnen zeg
gen: dan, ik liet U ongeftoord voortpraa
ten, : cn wilde beproeven, o f uwe gedach
ten daarop vallen zouden. 7
■V. En nu zy er niet op gevallen z y n , dat
tot myne oneer ilrekt. . . .
A. Na
A. Nu zal ik het U zeggen l . . . Het
zonderling Maakfel, de Schoonheid en de
Verfcheidenheid der Zaaden zyn drie zaaken,
die ü dnewr/ groote fto f tot bewon-
dering en aanbidding van Gods Almagt en
Wysheid kunnen opleveren. Het Maakfel
is vreemd, de Schoonheden der koleuren
uitmuntend, de Verfcheidenheid onnoem-
lyk! Sommige Liefhebbers der Natuurlyke
Historie o f der Geneeskunde hebben daarom
byzondere Kabinetten van Zaaden gemaakt.
Ieder Zaadkorreltje is een voJmaakc Konst-
ftuk, ieder heeft zyne byzondere koleur,
ieder verfchilt van het andere. Groote
Zaaden geeven dikwerf kleine, en kleinen
groote Planten; des hier geene evenredigheid
plaats heefc. Grooten en kleinen zyn
g e e l, rood , bruin, w i t , zw arc, bont,
purperagcig, met één wo o rd , van allerleie
Koleuren. De Gedaante is rond, plat,
g lad , bultig, hoekig langwerpig, hoog,
met punten o f haakjes bezet. Elk heefc
eene harde buitenfchil, een zagt binnen-
huidje, vervolgens eene vleefchige ze lf-
llandigheid, en daarna fchuilt het Plantje
z e lf daarin . . . . Maar, wat praate ik ü
voor van alle deeze dingen! Woorden voldoen
op verre na niet; zy zyn ;geheel onbekwaam,
om ü het Maakfel, de Schoonheden,
¡ en de Verfcheidenheden der Zaaden ^
H y uiE
^ "Jk