
W I L D E B L , 0 E . M E N. 2 7
het Plantje zal gedraagen, hoe z ieh f de
„Straalen zullen omkrommeo, om het Diert-
j e , reeds kleevende aan de Jymige knopje
s , die op het Blad z itten , vaster ge-
klemd te maken, en wé l gevangen te
houden.
V . Ik verlang dit te z ien .. , ! Maar
mag ik het z e g g en , gy hebt . dus alleen
Hiyne derde Vraag beantwoord, en de twee
eerften onaangeroerd gela a ten, naamelyk,
waarom roeit men de wilde Bloemen, niet
u it? waarom groeien er Bloemen, daar fl
zeldzaam o f maar weinige Menfchen komen?
A. Ik heb U wél begreepen! dan, de op-
losfmg der tweede v lo e it, ongedwongen, uit
myn reeds gegeeven antwoord, De Heer
van alles , die zyne Waereld overal fierlyk
en pragtig optooide, wilde niet', dat w y
overal ongenadige plonderaärs, onvermoei-
de beroovers van alle Schoonheden op a lle
plaatzen zouden zyn. H y heefc daarom
b e le t , dat alle Bloemen en Gewasfen iii
alle gronden groeien: des zullen onze
pogingen tot dat einde vruchteloos zyn.
Behalven d i t , moeten de Bloemen in W e i den
en in ' Wildernisfen blyven , zullen
v/y daar de nuttige G ew a s fen , door w e lken
z y worden vo ortgebragt, behouden.
Ons oog moet ook op p laa tzen , waar men
ze ld .