
; ‘ ■!
! in's „
mm rl
) r 4 '
' ‘ !>
; i
i ,
;r-l
m
x;i: 4 >. I .
' 1 \
!i;l J' ¡i1 ;i ' ■ 1- /
I A A G E K R U i D B H .
der (fflgeholpen* ongehavende Natuun
V . Waartoe zo veele laage Kruideg^
by en onder die Boomen ?
A, Veelen zyn ter fpyze voor de Her-
ten , Hinden, H a a zen , en Jnfeften,
— — Anderen bemesten den grond ten
nutte der Boomen -— . Sommigen dienen
tot geneezingen , niet alleen van onze
pieken , maar ook van kranke Dieren
waaruit b ly k t , dat de goede Schepper
z ieh ., om onzen wiile , aan derzelver
welftand laat gelegen lig g en, en tot dat
einde de Planten in grooter menigte voort»
bragt I- ' Anderen , gelyk die groene-
Kappers met fraai geele Bloemen, leverea
VrftC-hteo in peulen, die ingeiegd worden^
om by onze Geregten te dienen —
Vafl; veelen kennen w y de kragten nog
niet , des z y hier ten onzen onderzoBke«
blyven ftaan Ook dienen zy allea
ter bedekkinge van den -grond, op dar
de losfe Aard© van de opperft© worcele»
d e r . Boomen niet: afwaa ie , noeh, die, ont.
blootende, den afftroomenden o f gevaften
Segen, gelegenheid g e e v e , om de Boomen
los de maaken , en te ontwortelen, !
Y , Zeg m y , waarom zyn deeze Hees»
ters, geene Boomen geworden ?
Ä. D e Flamen, die Kreupel-Boseh wor--
d en, hebbea eea groot getal k le iie Lucht»
h e e s t e r s . 3 9 1
v a ten , d i e , ligter door de Zon aange-
trokken , door den hast heenen breeken,
en dus veele zytakken uitfchieten, waardoor
z y Heesters o f Kreupel-Bosch worden
; onbekwaam ter verplantinge: doch
zyn de Luchtvaten w yd , dan worden ze
zo fterk niet aangetrokken , z y fchieten
niet zo ligt uit; maar de ftam gaat hoog
en regtop,' en z y worden Boomen. Komt
het fnoeimes hier vroeg b y , en neemt
het de overtollige zytakken aanftonds
w e g , ¿¿nen overlaatende, om op te fchieten
, dan worden de Planten geen Kreup
e l-B o s c h , maar eigenlyk gezbgde Hees-
teis , en daarna Boomen.
V, Hoe groeit een Bosch ?
A. Men laat de Boomen groeien , zo
als z y willen: daarvan ziet g y , op veele
plaätzen in dat woüd , alles ongeregeld
opgefchooten. Dan ftaan er eens
veelen , dan eenige weinigen by elkand
e r : fomtyds tw e e , afzonderlyk op ¿¿nen
w o r te l, o f aanein gegroeid : hier alleen
d ik k e , daar dünne en d ik k e , regte o f
krommen Boomen. De Zaaden, ongeregeld
gevallen, zyn aah deeze plaats opgegaan,
fen alles is icdfen gewasfen, elders zyn
z e ve rftikt, en niet's is opgekomen. Anders
geefc de hoedanigheid van het fchee-
Ten en • fnoeien te kunnen verdraagfen,
B b 4 6oof
r
A
■» ft