
M I H| IJ
/ A ;
}/ I! I'M !<■, I I (
•l I - i* . M I
I*« t ^
rh Í» I
1 rsJt 1r I i ;
G ,
ÍÍI ft
fc f t ' T '
Í r f
“
4P4 VIERDE, VYTd£ REGEt, IN BBsCHO'ÜWÍNGE»,"
gevaaren van Z ee en Stroomen beter zu i.
len afkeeren: toon ons aan# hoe wy de
ondiepten en verzandingen in de Rivieren
gelukkiger zullen beletten o f wegneemen i
verklaar ons naauwkeuriger den loop der
Stroomen vóór onze Küsten: k e r ons onz
e Molens verbeteren. ---------- , Ik
zal met uwe keur uic alien deezen te
vrede zyn , mids uwe kragten daar mede
evenredig zyn , dat is ., g y moec be-
Lwaamheden hebben, om uwe neiging te
vo lg en , en «dan moet gy daarby blyven.
Eén Mensch kan wel eene vry algemeene
kennis van zaaken k rygen; doch hy beh
o o r t, wegens de bekrompenheid z y n e r ,Vermögens,
niet meer dan één ituk tot zyne
hpodftudie te maaken, zal hy het verre
brengen. Dit maakt groote Mannen, en
dan bewyst men der Maatfchappye de allerbeste
dienften. Gy hebt hiervan voorbeelden
genoeg in eenen d e r u i t e r , au i-
GENs , b o e rh aa ven , CD anderen.
V. Is er noch een vyfde Regel?
A. Wanneer gy in eenige iaak der Natuur
wilt vorderen, dän moet gy naauw-
hwiglteid en orde nirnmer uit het oog verliezen.
G y moet letten op het zaraenvoe-
gen van Verfchynfelen van dezelfde foo rt|
op het kennen der minfte deelen; op het
byzondere , beftendige en veranderlyke in
el-
A \ t M '
VtFDE, ZESDE REGEL IN BESCHOtJtíNGEN- 4 9 1
elke za a k ; op de duidelykfte ■ en min
klaare waarheden. Geene o o r z a a k , die
aanleiding, geeft tot een Verfchyn fel,- moec
gy verzinnen; , maar hetzelve b y elken
itap volgen, zo lang, tot dat, de Ondervinding
U de = waare rede aantoont»
Gebeurt er iets toevalligs , ziet gy iets
ongewoons , gelyk gy zeker zien zult ;
want de Natuur der gefchaapen’ dingen
is zeer r y k , én waarom z e g . ik niet on-
uitputbaar ; vestig e r ' dan honderdmaalen
uwe aandagt op. Navorfchingen zullen Ö
leeren, dat men te vooren niet vermoeden
kon. Toevalligheden zullen U tot andere:
dingen: brengen.
V . Zal er noch een zesde Regel volgen ?
A ; J a l ik begeerde zo ev en, dat men
aangebooren’ bekwaamheden hebbe , za l
men zieh zetten, om eenige zaak dieper
ce onderzoeken; nu vordere ik : dat deeze
bekwaamheden door oefening verbeterd en
gefterkt worden. Herdenk , wat ik U van
de konst van ’ t Zien gezegd heb ( I . D e e l
bl. 386, 387. Druk bl. 410.) Hoe vol*
komener dan U Zintuigen gefchaapen o f
verbeterd z y n , des te gelukkiger zult gy¡
in uwe navorfchingen worden..
V; Is er ook een zevende Regel?
A. Is het Ü ernst in een ftuk goede
voortgangen te maaken, tragt vooraf te
weeri