
ff
K L E E N E Z A A D E N .
onder, zeer vastkleevende; alles digt ge-
ilooten door de talryke ftekels: Schyfjes,
tusfchen welken de Zaaden zeer verborgen
liggen: welk eene K o n s t, en hoedanige
Zorg! Hier kan geen Wind, geene Springveeren
de Zaaden vryheid" tot entkörnen
geeven: droogte o f vogtigheid moet alles
Josmaaken o f doen rotten, en dus de
Zaaden uit de gevangenis ontflaan. Vreemd
Zaadhuis, wonderlyk gewrogt, zo w e l als
de drie eerften, der opmerking en ver-
baasdheid overwaardig!
V. Ik ben voldaan! ’s Scheppers Alvermögen
en Zorg fchittcren hier ten heer-
lykften uit. Genoeg hebt gy my dan gez
e g d , om, by de eerfte gelegenheid,
meer Zaadhuftjcs te o n d e r z o e k e n d a n ,
deeze Zaaden vallen, dunkt m y , onge-
meen klein.
A. In het algemeen moet men zeggen,
dat alle Zaaden kleen vallen; niet zonder
reden: want de Plant kan er dus,
'zond er een lorop en voor liaar te groot
Zaadhuis te hebben, veelen en tevens
volkomen voeden, bet geen niet zo gemakkelyk
zou toegaan, indien dezelven
ongemeen groop waren, by voorbeeld,
waren' de Aalbesfenzaaden zo groot als
Meloenen o f Kalbasfen, welk Boompje
aou ze tot den vollen wasdom kuonea
■ ■ G 5 b r e a *