
b l '
f's
M iii* fl
'V- ;
I' ‘ h,i
den naam van Amaryllis ßrmoßsßma, wel-
k e , door de Zon befcheenen , ons doòr
haaren pragtigen rooden gloed verrukt ?
Is deeze ook in het Joodfche Land ? z ö
j a , gewis SALOMO in zyne heerlykheid is
niet bekleid geweest, als -deeze ___ Q f
zou de Zaligmaaker eene andere noch on-
bekende fchooner Bloem bedoeld hebb en,
die men door L elie vertolkt h e e ft?
V. W e lk e Bloemen moet ik verder in
opgenfchyn neemen ?
A. Ik zie geen kans, om allen 'd i e
T b y ons op HeuveJen, in Heiden, Beemden
en Velden voorkomen, nu op ' tc
noemen. W ilt g y U , in een uur. van
uitfpannmg, verñandig en godvruchtig ver-
maaken, houdc het ' oog op allen , ^ die
g y onder uwe wandelingen ontmoet, en
bezie de kleine t’huis met een Microscoop:
dan b e lo o f ik ü , ^uJt g y „.eer
fchoonheden verneemen, dan de Konim
gm van schem aan salomo’s H o f b e - '
fchouwde : geen geest zal dan in U meer
zyn ! ' Niemanc t o c h , die het oneindig
wyd verfchil tusfchen de Godlyke en Menschlyke
Werken wél heefc leeren opmer-
k e n , z a l , de pragt ' der kleine Bloempjes
ziende , zodanige taal' voor eene lompe
grootfpraak, o f voor eene dwaaze ver-
beelding houden. Onlangs liet ik ' eene
jonge
jonge Juffer, die over het fchoone w e l
kon oordeelen, twee Bloemen zien ; eerst
die van de Tradrescantia, weljce veele
purpere draaden onder de Bloem heeft
z it ten , allen met duizend leedjes aaneen-
g e h e g t , gelyk het geleed K o ra lly n ; daarna
die van de wilde Zuuring uit onze
v e ld en , en h o e, denkt g y , was Z y op
het gezigt van beiden gefteld? Z y oor-,
de cide , dat deeze twee kleine gewrogten
der Godlyke Hand alle Menschlyke Schoonheden
oneindig overtroffen : z y noemde
haare beste v e r fie r fe ls , hierby vergelee.,
k e n , een louter niet te zyn.
V . En als ik eens meer andere in- o f
uitlandfche Bloemen hierby mag z ie n ?
A. Indien gy den Cistus ladaniferus, het
Geranium ßriatim , de Iris Sufiana , alle
en vooral de twee laatften , van eene on-
vergelykelyke fchoone -ipkening; indien g y
de Ophrys Infiäifera, van welke w e l der-
tig verfcheidenheden zyn , verbeeldende
een Infefl:, een Bloem o f iets anders, met
de behoorlyke aandagt befchouwt ; ik durf
nog eens zeggen : in U zal dan geen geest
meer zyn\ Bezie deeze Bloemen ; z y ftaan
daar.
V . En als ik daarby lette op derzelver
Geuren ?
A. En tevens de verfchillen in dezel-’.
D 5 v en ,
l ì . 7' ’
m .