
\W 'f
■
b e n , h i e r i n , gehandeld en voorzien hebbe..
V. Die verlange ik van U te leeren!
A. Wonderbaare dingen moet ik er Ö
van" ze gg en, die myn en uw gemoed, ter-
w y l ik er van fpreeke , een inwendig ver-
raaak over de Godlyke Wysheid en Goedheid
zullen g e e v e n . . . . Het droogen der
Bloemea en Zaaden gaat vooraf. Dit ge*
fchied zyn de, zullen eenige Zaadhuis-
j e s , , die zwaar Zaad hebben, en ze lve
door het droogen kragteloos geworden z y n ,
inkrimpen, open barsten, en dan , hun,
Zaad lynregt naar beneden laaten vallen.
Dit is in ons oog de gemakkelykfte w y z e ,
om het Nageflagt voort te planten. De
Kinders groeien dan in denzelfden grond,
daar het voorouderlyk Geilagt geftaan en
geleefd heeft. — Dan alle Planten draagen
geen zw aar, maar ligt Za ad , en z y
ktinnen evenwel niet verre weg komen,
om elders in afgelegen’ oorden aan de Aarde
toevertrouwd en gezaaid te worden.
Waarom niet? om dat de Schepper hua
gegeeven ; heeft zeer aartige , haakjes en
klaauwtjes ; des zy niet verre kunnen weg
vlieg en, maar byna overal blyven hangen.
Z y zyn die onbedreeven’ Kinderen g e ly k ,
welken gaarne, doch ten on re g te , hunne
Ouders verlaaten ' willende, nu wyzelyk ge.
n o o d z a a k t w o r d e n d i g t by h u i s t e blyven^
om
om niet in verre Landen om te zwerven
en te verdoolen. — Veele anderen daar-
entegen ontvingen Vleugelen van hunnen'
Maaker, o f eene gedaante, die hun eene
bekwaamheid g a f , om 4 voort te komen
Hoe dikwyls hebt gy niet de Paardebloemen
in het Zaad zien fta an , en ü e g te r, mog
e ly k , nooit verwonderd over de keurige
en meetkundige orde, waarin d e l Zaadjes
gefchikt z y n , veel min over de Vleugele
n , die z y hebben! Deezen ftaan naar
boven gekeerd; de Zaadjes onder in den
Kelk der Bloem vast. De Wind is de
hand, die z e overal heenen voert die
z e zaait. En op dat de Wind er vat op
kryge , ftaan juist de Vleugelen naar bo-
ven. Dan dit is noch alles n ie t , wat gy
hier moet kennen. Het ligte Zaadje, door
den Wind v e rvoerd , en ergens op de Aar^
de v a llen d e , komt dus nedr, dac de VJeu-
g e l , dat i s , het pluimpje van ’t Zaad,
als het lig t f te , b o v en , en het Z a a d je ’
als het zwaarfte, onder lig g e , op dat het
dus te eer in den grond möge geraaken,
en daar wortelen fchieten. Gy kunt daar
U l t begrypen, hoe het bykome, dat g y ,
ze lfs op hooge T o o ren s , en Huizen, Ge-
wasfen ^ ziet groeien. Niemant toch heeft
z e daar gezaaid., D e wind bragt* ze daar.
Deeze Zaaden zyn Zinnebeelden van die
Kinfe
i
| f V | i
' )l 1,1
if