170 IN ’t l a n d v a n c m m e r .
landbouwschool aan den disch zijn uitgerust. Wij zullen de tegen-
stelling zien tusschen Betuwe en Veluwe, tusschen klei en zand.
Overigens blijven wij min of meer in dezelfde lijn. Want brag-
ten wij den morgen door in een belangrijke inrigting voor onder-
wijs, waar wel ontwikkelde landbouwers en grondeigenaars worden
opgeleid, de avond zal ons vinden in den omtrek van merk-
waardige opvoedingsgestichten, waar verwaarloosde meisjes en
gevallen vrouwen kunnen worden behouden. En bragt ons de
rivier de worsteling met haar geduchte krachten in herinnering,
wij zullen de plaatsen zien, waar moed en volharding, menschen-
kennis en zelfverloochening de worsteling met zonde en verdier-
lijking heeft ondernomen, waar de liefde strijdt, om nog hooger
goederen dan have en goed en leven te redden.
De gierpont heeft haar werk gedaan. Zij behoefde niet te
wachten op een opzeilend of afdrijvend schip, het eenige, wat
in den zomer den overtogt gevaarlijk zou kunnen maken. Kalm
en rüstig heeft zij zieh door den stroom aan den uitgespannen
en op schuitjes rüstenden ketting laten „overgieren” en aan den
veerdam heeft zij ons veilig aan wal gezet. Zooais zieh wachten
liet, vinden wij vlak land. Buiten den dijk staat de uiterwaard
nog ten deele onder water en tal van wilgen rijzen daar op uit
het nat, dat hen niet deert. Van den dijk kunnen wij meer dan
een’ weg kiezen, om ons hoofddoel, het dorpje Z e t t e n , te be-
reiken. Wij kiezen niet den naasten, maar dien over Hemmen ,
’t Verschil is zoo groot niet en Hemmen met zijn kasteel en
zijn bosch willen wij niet ongezien laten. Breede wegen, tame-
lijk veel houtgewas ,-rrr meest wilgen en hakhout, boomgaar-
d en , bouwakkers, weiden, een paar kloeke hofsteden en een
aantal arbeiderswoningen, slooten en greppels, zietdaar wat wij
in dit deel der O v e r -B e t uwe vinden en wat wij bijna overal
zouden aantreffen. ’t Geeft den indruk van vruchtbaarheid en
overvloed. Maar niet dikwijls zouden wij er zulke fraaije landschappen
ontmoeten, als in de nabijheid van h e t h u i s te Hem-
men. Daar vormen hooge en zware iepen en populieren, met
de schaapskooi en de hooischelven in hun lommer en het brugje
over de Li n g e , inderdaad een liefelijk geheel. En als wij de
brug over zijn, dan hebben wij een statige laan voor ons en de
tuinen van het kasteel nevens ons, met heldere vijvers, opgaand
hout, slanke populieren, donkere bruine beuken, en den grijzen
zijgevel van het groote huis, zieh spiegelend in de gracht. De
voorgevel ligt tegenover het krachtige eikenbosch, dat, hoewel
niet zeer uitgestrekt, toch een uitnemend sieraad van het oord
uitmaakt. Een ruim plein scheidt het slot van den weg. De
Linge stroomt daar vrolijk voorbij en in t geboomte, dat aan
den slottuin grenst, verschuilen zieh de huizen van het dorpje.
Het witte torentje steekt er vriendelijk boven uit. Dorp en kerk
zijn grootendeels op een’ woerd gebouwd en ook hier kwam meer
dan een overblijfsel uit den grijzen voortijd aan het licht.
Hemmen was van ouds een onmiddelbaar rijksleen en be-
hoorde dus eigenlijk niet tot de Betuwe, noch tot Gelder, hoewel
zijn heeren hun regten tegenover de overmagt der hertogen
niet schijnen te hebben kunnen handhaven. Reeds sedert 1360
is het een bezitting van het geslacht der L ij n d e n s , door het
huwelijk van S t e v e n van Li j n d e n met de erfdochter der
oudst bekende Heeren, Bo r r e van Doo r n i c k . Tot 1452 be-
kleedden de Heeren van Hemmen het ambt van e r f s c h e n k e r
des l a n d s van Ge l r e , dat door verkoop aan G e r r i t van
Cu l emb o r c h overging. Het tegenwoordige kasteel is een groot,
vierkant gebouw uit het begin der vorige eeuw, deftig en regel-
matig, maar vrij wat minder schilderachtig dan het oude huis
„in zijnen bloeistant in den jare 1520” . Destijds leidde een val-
brug naar een ruim plein, met een voorpoort en een’ ronden
toren op den hoek, aan de achterzijde ingenomen door het hoofd-
gebouw, dat met een’ achtkanten toren bij den ingang en een’
zwaren Vierkanten toren aan den achtergevel prijkte, terwijl aan
de zijde van het dorp het plein door een’ vooruitspringenden
vleugel, aan den tegenover liggenden kant door een’ gekanteel