landgoed in den tijd van zijn’ bloei voor een der aangenaamsten
uit, den omtrek.
Vrij wat meer beteekenis bad het huis en de heerlijkheid
Wi s ch. Dat huis was eenmaal een sterke bürgt, waaruit on-
rustige en krijgshaftige edelen, als „de stoutsten” van Gelderland
vermaard, hun vermetele strooptogten waagden en binnen wiens
geweldige muren zij de magt der naburige vorsten en ridders
trotseerden. Die heerlijkheid was eene der vier „bannerijen” , wier
Heeren hun onafhankelijkheid van den hertog van Gelre hadden
gehandhaafd, al waren zij in zoover in Gelderland ingelijfd, dat
zij als „Bannerheeren” den eersten rang in de landsstenden be-
kleedden en als zoodanig aan het staatsbestuur deelnamen. Van de
gewone „Ridderschap” onderscheiden, bragten zij de eerste stem
uit. In de staatsstukken, die zij met den hertog bezegelden, dragen
zij den titel van n o b i l e s vi r i — edele mannen in onder-
scheiding van de leenmarmen, die h omi n e s n o s t r i — onze
mannen heeten. Waren zij uitnoofde van sommige goederen
leenmannen van den landvorst-, de bannerijen zelven waren nooit
aan eemg leenverband onderworpen. Zij hadden daar de volle
souvereiniteit, spraken regt, sloegen munt, hieven tollen, gaven
stadsregten en Privilegien, hadden hun eigen Ridderschap in hun
gebied. Minder in magt waren zij, dan de graven van Gelre,
maar hun gelijken in rang.
Alleen in het graafschap Z u t p h e n werden deze bannerijen
gevonden. In geen onzer andere gewesten komen zij voor. Eiders
in Gelderland hadden de aanvankelijk talrijke vrije edelen hun
goederen voor en na tot leenen gemaakt, of zieh door de over-
magt. zien ontnemen. Ook de Hollandsche graven, de ütrechtsche
bisschoppen, de Brabantsche hertogen hadden allengs de oude
dynasten, wier bezittingen in of nabij hun. gebied lagen, aan zieh
weten te onderwerpen en de b a r o n n e n of baan d e r h e e r e n ,
die met name in Holland en Brabant voorkomen, hadden wel
hooger titel en rang dan de overige edelen, maar volstrekt niet
meer staatkundige regten.
Onder de republiek vervielen de bannerheeren als afzonderlijke