60 OP DB HEIDE.
daarin weerkaatsen. ’t Is de luchtspiegeling, die den smachten-
den reiziger in de woestijn reeds zoo vaak met een zoete hoop
heeft gevleid en met een wreede teleurstelling bedrogen. Ook
hier in Drenthsche wildernissen brengt de zon dat eigenaardige
gezigtsbedrog te weeg. Maar de boomen daar ginds zijn geen
gewrochten der koortsachtige, verhitte verbeelding. Daar is wer-
kelijk koele schaduw te vinden en de lavende bron.
Voor ons is ’t gelukkig nog geen levensvraag, of wij die
bereiken zullen. Wij volgen zelfs niet verder den grintweg, die
ons derwaarts voeren zou, maar waar dit diepe zandspoor ter
regterzijde afwijkt, daar verlaten wij den kunstweg en gaan wij
de heide op. Nu laten wij het rijtuig weer aan zieh ■ zelf over.
’t Kan ons vergezellen, als de voerman zijn veeren aan de gaten
en kuilen dürft wagen, of ’t kan den grintweg over Gieten hou-
den en ons straks in Ga s s e i t e vinden. Wij maken de wande-
ling door de prächtige, bloeijende heide.
Daar rijst nevens ons de oude, nog ongeschonden grafheu-
vel o p , als om ons plechtig te stemmen bij de intrede in de
eenzame velden, waar onder de opgeworpen terpen zooveel doo-
den slapen. Hier heerscht een indrukwekkende stilte , alleen ver-
broken door ’t gegons der bijen, die uit de heidebloemen den
honig puren, of door ’t eentoonig lied , dat de krekel in zijn’
verborgen schuilhoek zingt. Längs de blinkend witte zandige
kanten van het spoor bloeit de liefelijke struikheide, met haar
tallooze paarsche en zaehtroode klokjes, in digte rijen aan den
stengel wassende, en waar de grond een meer donkere tint heeft,
daar wiegelen de sierlijke trossen der dopheide aan de buigende
steeltjes. Overal bedekken de dorre, harde struiken der e r i c a ,
met huu vriendelijke bloemen getooid, de vlakte. Slechts hier
en daar worden zij gemist, waar de boer de plaggen heeft ge-
stoken en een spichtig' gras zijn groen in het purper mengt, of
waar het fluweelzachte mos zijn gekleurde ranken ujtslaat over
den grond, of waar in een laagte een veenplas, van riet en bie-,
zen omringd, den blaauwen hemel met zijn blinkende wolkge-
vaarten weerspiegelt, of waar op eenigen afstand een eenzaam
DE GASSELTEB SCHAAPSKTJDDE. 61
boschje van dennen zieh als een eilandje op een’ zacht glooijen-
den heuvel verheft. Ontelbare steenbrokken, grooter en kleiner,
wit en grijs en geel, met blinkende schilfers en donkere aderen
, duizende vuursteenen van allerlei kleur en vorm, zijn längs
het zandspoor en het hooge, harde voetpad gezaaid. Een oude
weg, tusschen witte, opgestbven zandhoopen, wringt zieh woest
door de verlaten wildernis heen. Hpog in de lucht drijft de valk
op de uitgespreide vleugels, straks neerschietend op de prooi,
die zijn soherp gezigt daar beneden ontdekt heeft. Hooger nog
drijven de wolken in fantastische gedaanten, en ’t schijnt soms,
alsof de bouwers der reuzeugraven aan die opgestapelde. gevaar-
ten de voorbeelden hunner geweldige steenhoopen hebben ont-
leend. Statig zweven de donkere wolkschaduwen voort, telkens
het licht met het bruin, de schitterende tinten met koele toonen
afwisselend. Zeg niet dat de heide eentoonig is en een togt door
haar gebied. niet anders dan vervelend kan zijn! Daar is in de
onmetelijke ruimte, die ons omgeeft, in de ongestöorde stilte,
die er heerscht, in de ongerepte reinheid der natuur, die er
bewaard bleef, iets aangrijpends en toch iets onuitsprekelijk liefe-
lijks tevens. Daar is in den eenvoudigen plantengroei een rijk-
dom en een afwisseling, een schoonheid en een bekoorlijkheid *
die hoe langer hoe meer tre ft, naarmate de oogen er meer voor ■
opengaan. Allengs Hader komt 'het bosch, dat eerst aan den
zoom der heide in onbepaalde vormen en in schemerende kleu-
ren zieh afteekende tegen de lucht. Daar komt leven op de
vlakte en ’t is, of een grijsgeele golf over den bruinrooden bo-
dem rolt. Een verward geruisch treft ons oof uit de verte. De
zonderlinge massa daar ginds verdeelt zieh en verspreidt zieh als
stippen over de golvende struiken. Een lange menschelijke ge-
daante wordt zigtbaar, een’ vlugge schim daarnevens snelt rus-
teloos heen en weer. Niet lang zijn wij in ’t onzekere, wat zieh
daar beweegt. De „ scheper” drijft de Gasselter schaapskudde naar
de piek, waar zij ditmaal weiden zullen en de schrandere liond
houdt orde onder het optrekkend leger. Met niet geringe snel-
heid. rukken de ranke heideschapen.-vooruit, onderweg afpluk