5 ß HOE EN DOOB. WIE ZIJ GEBOUWD WEEDEN.
meer dan een’ doode bevatten, wapens en werktuigen van steen,
die den lagen trap van ontwikkeling der stichters aanduiden,
maar overigens niets, wat hun’ naam of leeftijd nader leert kennen.
Wilt gij hen zien £ levend en zieh bewegend, werkend en
strijdend, lijdend en genietend, met hun hartstogten eh behoef-
t.en, wie kan hen beter bezielen dan Hof d i j k ’t vermag, met
zijn uitgebreide kennis en met- de gave zijner onuitputtelijke fan-
tasie! Slaat de schoone bladzijden uit zijn H i s t o r i s c h e land-
s c h a p p e n op, waarboven geschreven staat: h e t h u n e b e d te
Ho l d e en die dooden staan weer op. Neemt zijn Vo o r g es l a c h t
ter hand en gij ziet de stoere gestalten de gespierde leden krom-
men en rekken, om de geweldige steenklompen met lange den-
nestammen te wentelen naar de piek, waar zij tot herinnering
aan den gevallen held moeten worden opgestapeld. Gij ziet de
rijen der draagsteenen planten in den grond en de aarde daar-
omheen opgehoogd tot een’ glooijenden heuvel, waarlangs het
zeker geenszins gemakkelijk! — maar toch alleen mogelijk i s ,
de reusachtige deksteenen te brengen op de plaats, waar zij lig-
gen zullen, totdat de hand des menschen ze verbrijzeit, met
niet minder arbeid vaak, dan het oprigten heeft gekost. Zoo
kunt gij u voorstellen, hoe die steengevaarten zijn gebouwd door
menschen, die geen andere hulpmiddelen dan hefboomen hebben
gekend. Maar ’t verwondert u niet, dat het volksgeloof er den
arbeid van reuzen in zag en buitengewone grootte en lichaams-
kracht toeschreef aan het geheimzinnig voorgeslacht, waarvan zij
afkomstig zijn. P i c a r d t is er vast en zeker van overtuigd. Hij
weet van de „Reusen” in ’t algemeen en van Drenthsche reuzen m
’t bijzonder vrij wat te verhalen. ’t Is hem niet onbekend, hoe
zij deze gewrochten bouwden, noch wat ongure wezens zij waren,
noch wat zij al zoo verslonden, noch, hoe de inboorlingen hen
eindelijk hebben overwonnen. Zelfs met platen heldert hij het
op, en nu vermoedt hij wel „dat er eenigen zullen gevonden worden,
die zijn sustenu niet en smaken zal,” maar „dese goede
joolen dienen, wegen hare simpelheijdt, veel meer beklaeght,
als in haar tegenspreken wederlegt te worden.” Wij weten dus,
waar ’t op Staat. Evenwel mögen wij niet verzwijgen, dat uit
niets de gegrondheid van het niet ongewone gevoelen omtrent
de meer dan middelbare lengte van onze voorgeslachten blijkt.
Bij de gewoonte om de dooden te verbranden, worden geen
beenderen gevonden, die een’ genoegzaam zekeren maatstaf geven
kunnen. Alleen het steengraf te E x lo leverde eenige beenderen,
blijkbaar uit eene daarin geplaatste urn afkomstig, die van ge-
wone grootte waren. Ook de urnen, wapens, gereedschappen en
verdere voorwerpen, in de hunebedden gevonden, zijn volstrekt
niet van buitengewone afmetingen. Van.belang is ’t , dat iedere
vondst van menschelijke overblijfsels, met de noodige opgaven,
die de oudheid er van kunnen helpen bepalen, aan deskundigen
worde meegedeeld. Elke kleinigheid kan waarde hebben voor de
wetenschap.
’t Komt er op aan, naauwkeurig op te merken of het gevon-
dene ontwijfelbaar bij het stichten van een hunebed er in werd
geplaatst, dan of het later er toevallig in gekomen kan zijn. Zoo
wordt -vermeld, dat in een dezer beide hunebedden in der tijd
een bronzen Pallasbeeldje werd gevonden. Is dit een bewijs voor
de Stelling van sommigen, dat nog in den Romeinschen tijd , in
de eerste of tweede eeuw onzer jaartelling, hunebedden werden
gesticht? Alleen wanneer iets dergelijks in een n o g o n g e-
s c h o n d e n grafplaats werd aangetroffen, zou zulk een bewijs
geleverd kunnen worden. Voorshands schijnt nog niets met ge-
noegzame zekerheid de meening te weerspreken, dat de hunebedden
dagteekenen uit.een’ tijd, die aan de geboorte van Christus
lang voorafging. ’t Is overigens niet enkel uit dit, misschien
nog te Br e u k e l e n berustende, beeldje, dat de tegenwoordig-
heid van Romeinen in dezen omtrek, of althans ’t verkeer der
inwoners met hen blijkt. Bij ’t gehucht Bal l .o kwam eene be-
langrijke verzameling van 350 zilveren Romeinsche munten voor
den dag.
Zoo mag Rolde’s bodem wel een klassieke grond worden
genoemd, waar velerlei herinneringen aan Drenthe’s verleden
worden bewaard. En verstoort ook de nüchtere wetenschap het