Humtnelsche K a r p e r den roem — den welverdienden roem —
dat het er goed is en voor families, die een aangenaain uitspan-
ningsoord zoeken, in alien deele is aan te bevelen.
In Hummelo schijnt alles nieuw, tot kerk en kasteel toe. En
dat is t ook inderdaad. Toch is ’t een zeer oude plaats. Reeds
in 828 gaf Ge r owa r d , de zoon van L a n dw a r d , er goederen,
bij erfenis verkregen, aan de kerk van St. Ma ar te n te Utrecht.
In 1025 ontving We r n e r van koning Co n r a d II er acht
hoeven, die aan graaf Ba l d e r i k hadden behoord, en in ’t begin
der 1 2 äe eeuw leefde een S i e g f r i e d van H umme l o , een
aanzienlijk man. Overigens schijnt een adellijk geslacht, dat er
den naam aan ontleende, reeds vroeg te zijn uitgestorven: de
kerkgifte kwam aan Keppel toe en de Heeren van Enghuizen
oefenden er geen heerlijke regten uit. Behalve de vermelding
van enkele goederen en tienden, aan het klooster Be t h l e h em
of den grave van Cuy k behoorende en een jaarrente aan het
stift te E l t e n , heeft de geschiedenis weinig of niets-van Hummelo
te verhalen en de Te g enw. S t a a t van G e l d e r l a n d
zegt er niets van, dan dat het „een klein dorpje was, aan de
de heide” . Ook in dat opzigt is ’t verschil met Keppel niet gering.
Hummelo praalt dan ook volstrekt met zijn oudheid niet.
t Is zelfs, also! het zieh min of meer schaamt over een ver-
leden, zoo lang en zoo onbelangrijk, en ’t daarom liefst maar
wil doen vergeten. Ook het oude kerkje heeft het voor eenige
jaren door een nieuw vervangen en de gemeente, die er zamen-
komt, verloor er zeker niet bij, toen het haar somber en ver-
vallen bedehuis voor het vriendelijke en zeer doelmatig ingerigte
gebouw, dat er thans staat, ruilde.
De roem van het dorp is En g h u i z e n . Dat gold reeds in de
vorige eeuw als een edel landgoed en het kasteel voor een prächtig
huis. Destijds vertoonde het zieh als een deftig vierkant ge-
vaarte, met breed uitspringende vleugels op het ruime voorplein
en van een gracht omringd. Evenmin als Hummelo, heeft het
kasteel een geschiedenis van eenige beteekenis. Wij kennen alleen
de namen der bezitters, tot 1240 opklimmende, en weten, dat
het in 1326 een Zutphensch zadelleen was en dus waarsehijnlijk
oorspronkelijk een eigen goed. Van het „Huys en Hof Enghusen”
wordt gesproken in 1404. In het oude geslacht der Enghuizens
bleef het tot 1488 en ging toen aan de familien v a n V o o r s t e n
van Zwjeten over. Sedert 1636 is het in den stam der Heecke-
r ens , die het nog bezitten. Heeft het verledene er dus niet veel
merkwaardigs van te verhalen, het tegenwoordige geeft er niette-
min veel te genieten, en wat. het bezoek aan het prächtige landgoed
dubbel aangenaam maakt, is de volle vrijheid, die den
wandelaar er gelaten wordt. Tot zelfs in den onmiddellijken omtrek
van het huis staat het geheele park voor iedereen open, en dat
toont niet weinig vrijgevigheid bij den voortreffelijken staat, waarin
alles onderhouden wordt, — paden en lanen, grasperken en bloe-
men, bruggen en zitbanken, tot in de meest afgelegen gedeelten.
Het huis is het goed en het goed is het huis waard. In 1835
was het prächtige kasteel voltooid. ’t Is een groot, vierkant gebouw,
in Italiaanschen stijl, van rooden baksteen met zandsteenen
onderpui, pilasters en lijsten. De hoofdingang is in het park
tegenover den grooten vijver, onder een balkou, door zes sta-
tige zuilen gedragen, längs een langzaam glooijend terras, dat
door rijtuigen kän bereden worden. Aan beide zijden van dezen
fraaijen oprit staan colossale steenen leeuwen en längs de kanten
prijkt een keur van bloemen. Vijf openslaande glasdeuren, op
het terras uitkomende, leiden naar de ruime, schoone vestibule,
waaromheen de benedenkamers liggen en waaruit een kostbare
mahoniehouten trap naar de bovenverdieping voert. In de vestibule
vinden wij eenige belangrijke kunstwerken. Van den beeld-
houwer S t r a c k e e is er een uitnemend kunstig en smaakvol
gesneden tafel en leuningstoel, van den tronk van een’ zwaren
eik vervaardigd, vol geestige dierenfiguren, takken, bladeren en
ranken. Zeer verdienstelijke proeven van houtsnijkunst leverde
ook de heer T e u n i s s e n uit Zevenaar, van wien wij een’