5 8 BESCHÄMENDE PAÄ1TJES.
fantastisch geloof aan geweldige reuzen van bovenmenschelijke
kracht, zij doet geen schade aan den indruk, dien de gedachte
aan zo’oveel eeuwen en zooveel elkander opvolgende menschen-
geslachten te weeg brengt. Zij geeft stemmen aan de ruwe stee-
n en , aan de opgeworpen heuvelen, aan den zwijgenden grond,
aan de verwilderde omwallingen, en in den nacht van ’t verledene
laat zij eenige lichtstralen schijnen, waarbij die lang gestorven
dooden zieh weer vertoonen als wezens van vleesch en bloed,
als menschen van gelijke beweging als wij, en er komt leven
in het landschap om ons heen, een leven, dat wij leeren begrijpen
en waarin wij deelen kunnen.
Laat de witte paaltjes en het witte bordje op dien staak bij
de grootsche hunebedden u niet al te veel hinderen. Zij zijn wel
niet in overeenstemming met de majestueuze steengevaarten, maar
zij zijn toch de waarborgen, dat deze overblijfselen voor schen-
nende hand beveiligd zijn. Menig hunebed is reeds verwoest. Men
heeft met de brokken er van kerkmuren gebouwd, wegen ge-
plaveid, zeedijken versterkt. De bekwame schrijver van den T e-
g e nwo o r d i g e n Staat van D r e n t h e maakte nog de mge-
zetenen opmerkzaam op het voordeel, dat er op die wijze van
te trekken was. Enkelen dragen nog de kuiltjes, er m geboord,
om ze met kruit te doen springen. De onverschilligheid was rjaren
lang algemeen. Vooral aan de ijverige bemoeijingen van Mr.
L. Ol d e n h u i s G r a t ama en Mr. J. L. G. Gr e g o r y , m der
tijd commissaris des konings in Drenthe, is het te danken, dat
thans de belangrijkste oudheden, en daaronder nagenoeg alle
hunebedden, aan het rijk of aan de provincie behooren. Die te
Rolde zijn — evenals de Ballerkuil — eigendom van het rijk.
Dat staat op het bordje te lezen. Die kleine, nette, witte paaltjes
beschermen de reuzengraven.
Laat ons nu afscheid nemen van de schoone esch met haar
trotsche steengevaarten. Wij hebben nog een langen weg voor
ons en wij zullen nog meer en nog grooter grafgestichten zien.
Hebben wij ons in de dorpsherberg een teuge bier besteld, laat
ons dan niet doen als S l a t i u s , die hier in Rolde „zijn bier
verliep.” Al zoif ’t ons ook het hoofd niet kosten, als wij het
glas half geledigd lieten staan, wij hebben ons er op voor te
bereiden, dat wij vooreerst niet de minste gelegenheid tot eeni-
gerlei verkwikking op velden of wegen meer zullen ontmoeten.
Want wij gaan nu de heide in.
Gedurende eenigen tijd kan het rijtuig ons te pas komen. Wat
wij verder van Rolde zien toont ons, dat het een vriendelijk dorp
is , vol schilderachtige huizen en schüren met bemoste daken in het
groen. Fraaije, lommerrijke lanen overschaduwen breede zandspo-
ren, — oude hoofdwegen naar Gi e t e n , Gr o l l o , Gr o n i n gen
__ vrolijk gestöffeerd door de döchteren des lands, met de
witte ondermuts op het hoofd en den rooden doek om de schouders.
Maar als wij het dorp uit zijn, dan komen wij op den open grmt-
weg, die dwars door de heide is aangel'egd. Wel blijft, zoo vaak
wij achterwaarts zien, de hooge toren boven het rijk geschakeerd
geboomte het middelpunt van een liefelijk landschap, maar voor
ons en rondom ons vertoonen zieh weldra de groote heidevelden.
Eerst vinden wij nog de akkers en weiden, door welig begroeide
wallen omringd, of door met waterplanten bedekte slooten van
den weg gescheiden. Längs de kanten van den weg geurt de
bloeijende kruizemunt en gloeit de geele bloesem van de brem
aan de donkergroene struik. De zoomen van het An d e r s che
d i e p j e , dat den weg doorsnijdt, zijn met het frissche groene
grastapijt bekleed en dan komt de purperen heide. Wijd in het
rond breidt de vlakte zieh u it, zoover ons oog kan zien, en het
wazig blaauwe verschiet smelt met den toon der lucht ineen.
Enkele boschjes, van elkander door groote afstanden gescheiden,
legeren zieh rondom het heideveld. Ieder boschje is een gehucht
of een dorpje. Ver voor ons u it, waar Ee x t en Gi e t e n in
.hun krans van houtgewas liggen, zien wij een zonderling ver-
schijnsel. ’t Is of daar de Spiegel van een meer in den zonne-
schijn blinkt, en of de boomen, die boven den horizon zweven,