DE RIJKSLANDBOTJWSCHOOL.
s t a t i o n . Zij is gehuisvest in een groot gebouw, met twee ver
uitspringende vleugels en uitgestekten tuin. De H. B. School met
driejarigen cursus maakt eene afdeeling uit van de Landbouwschool.
Vele leerlingen bezoeken haar als voorbereiding tot de
afdeeling B, die aan den driejarigen cursus aansluit, terwijl afdee-
ling A de leerlingen opneemt, die met goed gevolg het lager
onderwijs genoten hebben, om dan verder de theoretische en praktische
kennis aan te brengen, die voor het eigenlijke vak onmisbaar
worden geacht, met dien verstände, dat de eigenlijke „praktijk
van den landbouw” , op geen enkele school te leeren, later door
eigen oefening en opmerkzaamheid moet worden verkregen. De
Directie stelt zieh dus volstrekt niet voor, dat de kweekelingen,
die na wel besteden tijd de school verlaten, reeds terstond be-
kwame landbouwers en landhuishoudkundigen z ij n , maar dat
zij het k u n n e n worden.-Herhaaldelijk heeft zij gewaarschuwd
tegen het dwaalbegrip, alsof de leerling, die op de school zijn
diploma verkreeg, reeds terstond geschikt zou zijn, het bestuur
over een boerderij of een landgoed te aanvaarden. Nog ernstiger
komt zij op tegen de verkeerdheid, om na kort verblijf zieh
reeds genoegzaam op de hoogte te achten en enkele daar geleerde
theorien en methoden met halve kennis te gaan toepassen. „Halve
kennis -baat niets.” Inderdaad heeft een landbouwschool zoowel
met o n g e l o o f als met b i j g e l o o f te strijden. De een hecht
er niets aan. Al die geleerdheid is ballast en overdaad voor den
b o e r, zoo al niet schadelijk! De ander wacht er alles van.
Zoo’n discipel van de landbouwschool zal nu den boer eens
leeren, wat hij doen moet, en van zijn’ akker zal ’t gewas in
de schüren, het geld in de brandkast stroomen! Van dit bijgeloof
is het ongeloof doorgaans ’t gevolg. De ouderwetsche boer
ziet proeven mislukken, geld vermorsen, en terwijl hij zieh de
handen wrijft, ziet hij „den geleerde” of „den heer” na weinig
jaren verarmd en ontmoedigd zijn matten oprollen. Voor een
goede landbouwschool zijn er misschien geen erger vijanden, dan
haar eigene onberaden, verwaande en half onderwezen discipelen.
Overigens schijnt er geen enkele reden te bedenken, waarom
DOEL EN VOORUITZIGT. 163
een werkelijk knappe boer voor zijn bedrijf minder geschikt zou
zijn dan een domme boer; waarom degelijke kennis juist in
dit vak zou moeten achterstaan voor onkunde en sleurgang. Wel
zou ’t misschien de vraag kunnen zijn, of de meer ontwikkelde
landbouwer geen behoeften k e n t, die de opbrengst eener boerderij
in den regel niet kan bevredigen; of het nemen van proeven,
het toepassen van nieuwe uitvindingen, bij beperkte en altijd
onzekere inkomsten, niet wat gevaarlijk kan zijn; maar deze en
dergelijke bezwaren behoeven toch het wenschelijke, het nood-
zakelijke van goed onderwijs niet weg te nemen. Het onderwijs
aan de Landbouwschool heeft ook niet ten doel, louter
mannen van hooge wetenschappelijke kennis te vormen. De afdee-
lingen A en B zijn van elkander gescheiden. De eerste is hoofd-
zakelijk voor zonen van landbouwers bestemd en wordt ook voor-
namelijk door hen bezocht. De tweede is meer bepaald tot oplei-
ding van administrateurs van bezittingen in N e d e r l a n d of
I n die ingerigt.
De school is nog nieuw. Den 18dcl1 September 1876 werden
de eerste lessen gegeven in een nog verre van voltooid gebouw,
door een nog onvoltallig leeraarspersoneel, met nog onvoldoende
hulpmiddelen. Eerst met de plegtige opening op 11 September 1877
kon alles gerekend worden op vasten voet te zijn ingerigt, al
bleef aan de verzamelingen ten dienste van het onderwijs en
aan de bibliotheek ook nog veel ontbreken. En nog altijd wordt
de hoeve met stal en schuur gemist, zoo noodig tot aanvulling
van het theoretisch onderrigt, terwijl de aard en de omvang der
aan de school behoorende gronden vooralsnog geen gelegenheid
geven tot praktisch onderwijs in veeteelt en zuivelbereiding. ’t Zou
dus onbillijk zijn, reeds nu rijke en rijpe vruchten te willen zien.
Het gebouw bevat een aantal leerzalen en zal er nog meer
teilen, wanneer de thans nog inwonende leerlingen huisvesting
kunnen vinden in de daartoe te stiebten woning. Elk der lokalen
is voor een bijzonder vak bestemd en bevat de noodige hulpmiddelen
voor het onderwijs: platen, kaarten, praeparaten , mo-
dellen, toestellen van allerlei aard. Niet gering is het aantal net