20 WAT KESSEL AAKTREKKELLTK HAAKT.
spreken. Dan zullen de grijze muren spookachtig oprijzen op
den lieuvel aan den oever der Maas, dan zal het zonlicht grillig
vallen in de holle vertrekken, waarboven de blaauwe hemel
blinkt, dan zal de storm door de open vensternissen gieren en
de woekerplanten zullen opschieten längs de kale wanden. Dan
zal de bezoeker ronddwalen in den somberen bouwval, en ge-
heimzinnige stemmen zal hij hooren fluisteren van geslaehten,
die lang zijn voorbij gegaan. Te vergeefs zal hij trachten, eenige
verstaanbare klanken te vernemen, als hij uit den mond der ge-
schiedenis iets anders wil opvangen dan eenige dorre namen, en
de sage zal niet aanvullen, wat haar ernstiger zuster hem niet
geven kan. Toch zal de piek hem aantrekken, die van zooveel
eeuwen getuigt, sinds de voet der wereldbeheerschende Romeinen
dit oord betrad, en die zooveel verandering heeft gezien,
waar toch zooveel hetzelfde is gebleven, sinds een magtig, maar
eindelijk vervallen dynastengeslacht hier heeft geheerscht. In de
geschiedenis onzer gewesten neemt het oude graafsehap een eigen-
aardige plaats in. Voor de kennis onzer bouw- en versterkings-
kunst is de grijze bürgt van niet gering belang. In het leven
onzer vaderen wordt ons hier een blik gegund. En als wij straks
de rivier weer over zijn e n , teruggekeerd aan ’t Station, een’ af-
scheidsblik werpen op den graauwen steenklomp daar ginds op
die hoogte, dan zien wij toch met een ander oog naar dien
eerwaardigen getuige van den voortijd, dan toen wij bij het na-
deren zijn stroeve lijnen zagen boven de vlakte. Want hij heeft
ons iets te verhalen gehad en de steenen hebben tot ons ge-
sproken. Daar is voor ons leven gekomen in den middeleeuw-
schen reus en in het land waarover hij rondziet.
Een groote, verwilderde tuin, binnen hooge muren gesloten,
omringt het kasteel aan den Z. en W. kant. Digt ineen ge-
aroeid houtgewas, waaronder enkele zware boomen, sluit den Ö D 7
ruig bewassen heuvel in en slechts nu en dan schemert muur
DROEVIGE INDRUKKEN. 21
en dak tusschen de takken en bladeren. In een’ hoek van dien
verwaarloosden hof, bij den muur van het kerkplein , is het graf
van den laatsten eigenaar van Kessel. In onvrede met de kerk
gestorven, vond zijn overschot een plaats aan den voet des heu-
vels, in zijn’ eigen tuin. Wij zouden daaruit opmerken, dat Kessel
geen burgerlijke begraafplaats rijk is. Daarboven het lang,
.zaam vervallend slot, daaromheen het wild opschietend elzenhout
en de. mengeling van spichtig gras en weelderig onkruid, §§- zoo
inaakt het vergeten graf van den laatsten afstammeling veler
edelen een’ droevigen indruk, en wanneer het gebruik medebrengt,
dat iedereen bij ten ondergang gewijde bürgten zieh terstond aan
het mijmeren zet over ’t vergankelijke van alles, wat bestaat, en
over het onbestendige van alle menschelijke grootheid, op deze
naargeestige piek fluisteren zooveel stemmen van treurige dingen,
dat weemoedige gedachten van allerlei aard zieh met onweer-
staanbare kracht opdringen aan hem, die hier den voet heeft gezet.
Bij het veerhuis aan den dijk vinden wij de pont terug. Dit-
maal verschijnen zelfs twee medereizigers, op het oogenblik dat
wij van wal zullen steken. Wij zien de ons nu reeds bekende
landschappen terug; de vrolijke rivier en de woeste heide, het
vriendelijk bouwland en het nederig dorpje. ’t Product der groote
bierbrouwerij, waarop Reuver roem draagt, is ons geenszins on-
welkom en wij hebben overvloedig tijd, het te keuren, terwijl
wij in de wachtkamer van ’t Station den trein naar Ro e r mo n d
verbeiden. Tevens kunnen wij opmerken, dat toch inderdaad een
Station alhier geen weelde schijnt, want allengs vult zieh de ka-
mer met wachtenden als wij:. Eigenaardige kleederdragten, of
volksgebruiken komen ons niet onder ’t oog. Dat de landelijke
bevolking in voorkomen en manieren meer de stamverwantschap
en den omgang met de Zuid- dan met de Noord-Nederlanden ver-
raadt, hebben wij reeds genoegzaam kunnen zien en it. zou ons
ook zeer verbazen, als het anders was,, maar het onderscheid is