gesloten, de eis met steenen van allerlei klenr zijn digt.gemetseld.
Vrij wat oruamentwerk is weggevallen of bedekt, maar wat er
van dezen gevel der voorraalige kaatsbaan over i s , levert nog
een bevallige proeve van rijken en smaakvollen renaissance stijl,
met zijn wit'te lijsten, pilasters, medaillons en krullen op den
rooden steen. Dat dit overigens nutteloos en bouwvallig muurwerk
tot nog toe behouden is gebleven, en zelfs voor instorting is
bewaard, schijnt wel te pleiten voor eenige belangstelling van de
zijde der corporatie, die met het beheer er van belast is. ’t Zou
dan ook jammer zijn, als het vallen moest. Het Staat niemand
in den weg en het kan niemand ergeren, want het ligt in een
tamelijk verborgen en afgezonderd hoekje, waar men het z o e k e n
moet, als men het zien wil.
Ook de tegenwoordige bakkerij, met de hardsteenen schild-
wachthuizen bij den ingang der groote binnenplaats, behoort tot
de oude nevengebouwen van het kasteel, maar haar gevels en
muren hebben niets opmerkelijks.
Even als de kaatsbaan, waren de hier gelegen stallen het
tooneel van een’ hardnekkigen strijd, toen in den morgen van
28 Julij 1581 de stad voor den prins verloren ging.
Naar luid der overlevering was het Valkenberg oudtijds de
plaats, waar de valkenhuizen stonden en de edele vogels tot
de jagt werden afgerigt. De tum had aan de N. zijde een terras
en daaraan grensde een „warande” , met een reigersbosch en een
omrasterde wildbaan vol herten. Prins Ma u r i t s had als baron
van Breda een sierlijk „speelhuis” in het tamelijk uitgestrekte
bosch aan de Mark gebouwd. Aan de overzijde van de spoor-
baan is een deel van dit bosch overgebleven, met cirkelvormige
en regte lanen, met een’ „ berg” en een uitspanning, die door
de inwoners tamelijk druk wordt bezocht.
Toen het kasteel van Breda nog aan de stadhouders behoorde,
had het Valkenberg daarmede gemeenschap door een brug over
de graeht, maar ’t was voor het publiek gesloten, al had het
ook een sierlijke poort, die o p ’t kasteelplein uitkwam. Thans Staat
het open, maar gelijk de ingang naar den kant van het Station
geimproviseerd i s , zoo is de weg derwaarts uit de stad van dien
aard, dat een vreemdeling alleen door het in- en uitgaan van
wandelaars op de gedachte zou komeu, daar eene openbare
wandelplaats te zoeken. Onder een deftig gebouw met hoogen
stoep, tusschen de beide trappen, die naar de voordeur leiden,
is een läge poort, die de oningewijde ligtelijk zou voorbijgaan,
of in zijn onwetendheid zou aanzien voor den toegang tot de
binnenplaats van een particulier huis, waar de bescheidenheid
hem zou verbieden, ongeroepen in te treden. Een particulier
huis is het evenwel niet, al was het dat ook vroeger, voor dat
het in 1828 tot P a l e i s van J u s t i t i e werd verbouwd.
Destijds werd daar ook de gelegenheid geopend, om het
Valkenberg te bereiken, terwijl de oude brug over de slotgracht
werd afgebroken, nu het kasteel, tot Militaire Akademie inge-
rig t, voor het openbaar verkeer was gesloten.
Zijn wij die poort doorgegaan, dau hebben wij den voet
gezet in de stad, met haar nette, tamelijk breede straten en
haar meerendeeis goed onderhouden huizen. In de St. C a t h a-
r i n a s t r a a t , waar wij uitkomen, merken wij zelfs meer dan
één’ fraaijen en aanzienlijken gevel op. Wordt er gezegd, „dat
de huizen niet zoozeer naar den Brabantschen, als naar den
Hollandschen tränt gebouwd zijn” , men zal toch in Breda niet
den indruk ontvangen, alsof men in eene „Hollandsche” stad
verkeerde: De groote koetspoorten, de ruime binnenplaatsen, de
meer breede dan hooge gevels, ’t veelvuldig gebruik van pleister
op de muren, dit een en ander geeft, toch aan de stad een on-
miskenbaar „Brabantsch” voorkomen, waartoe natuurlijk ook de
lange mantels en de eigenaardige mutsen der v.rouwen, de hoog-
wielige karren en de met overvloedig koper- en lederwerk getuigde
paarden op de straten het hunne bijdragen.
Als wij de St. Catharinastraat uit zijn, hebben wij de beide
voornaamste gebouwen van Breda in onze nabijheid. Regts ligt