had gestaan, is in 1827 afgebroken. Alleen de namen van een
paar straten — -de L a n g e b u r g en de K o r t e b u r g — bewa-
ren de kerinnering aan het slot, dat Middelburg zag opkomen
en ’t zijn’ naam achterliet. Maar van de //abdij is nog veel
overgebleven f al bragt er de veranderde bestemming tal van wij- -
zigingen in uitwendig voorkomen en inwendige inrigting en al
ging door brand en verbouwing niet weinig van het oude verloren.
Nog prijkt er de hooge, sierlijke toren, die over het fru ch tbare
eiland rondziet en overal in den omtrek zigtbaar is. Nog
is de groote kerk gespaard, al werd zij in twee kerken verdeeld
en al leed zij veel door het vuur en door den beeldenstorm. Nog
zijn er aan de muren rondom het mime binnenplein Ornamenten
van oude bouwkunst te zien, en sedert eenige jaren is aan
zorgvuldige restauratie de hand geslagen en gehouden. Wat er
nog over is getuigt van den luister der rijke en magtige gees-
telijke stichting, wier inkomsten door haar grondbezit vorstelijk
mosten worden genoemd en wier invloed eeuwen lang op Walche-
ren° overwegend was. Toen Middelburg tot een’ bisschopszetel
werd verheven, werd haar laatste abt gemijterd, en de opbreng-
sten der abdijgoederen werden niet te gering gerekend, om de
hooge waardigheid van den kerkvorst op te houden. Bij de zege-
praal der hervorming werden de eigendommen der abdij gese-
culariseerd, haar gebouwen deels aan bijzondere personen verkocht
, deels ten behoeve der gewestelijke besturen mgengt. Een
deel der schoone, helaas nagenoeg gesloopte kloostergangen werd
voor de Munt bestemd. In de jaren, toen de I l l u s t r e sc h oo l
te Middelburg bloeide, vond men hier het auditonum tusschen
de Koorkerk en de Nieuwe kerk. En zoo bleef de abdij het mid-
delpunt van Zeeland. Thans is zij nog de woonplaats van den
commissaris des konings, en de vergaderplaats van de Staten der
provincie, terwijl haar beide kerken voor de godsdienstoefenin-
gen der Hervormden worden gebruikt. Maar overigens is zij vooral
om haar verleden merkwaardig, en aantrekkelijk als een rüstige,
vriendelijke piek met schaduwrijk geboomte en fraaije
overblijfsels van den ouden bouwtrant, waarover nacht en dag,
kwartier op kwartier, de toonen klinken van het carillon in den
hoogen toren, door den vreemdeling, die voor ’t eerst in Middelburg
zal ter rüste gaan, misschien nog meer verwenscht om
zijn bij na aanhoudend getjingel, dan bewonderd om zijn teregt
vermaarde welluidendheid.
Hebben wij een’ blik geworpen op het uitwehdig voorkomen
der stad, wij kunnen ook niet meer dan een vlugtig overzigt
nemen van de belangrijkst'e voorwerpen, binnen de muren van
een paar harer gebouwen bewaard. Behalve het praalgraf van
J o h a n en C'ornel i s Ever t sen, uit de gesloopte St. P ie te rs -
k e r k naar de Ni e uwe k e r k overgebragt, bezoeken wij de
verzamelingen op het stadhuis en van het Ze e uws c h g e n o o t -
s c h a p d e r We t e n s c h a p p e n . De eerste behoort aan de stad
en bevat een menigte portretten, waaronder die van het helden-
geslacht Ever t sen uitmunten, regentenstukken, oude schilderijen,
antiquiteiten en merkwaardigheden van allerlei aard, in verschil-
lende kamers en gangen verspreid. W enschelijk zou het zijn,
dat een ruim en geschikt lokaal ’t voornaamste kon vereenigen
en veel, dat nu in het halfduister schuilt, voldoende in het licht
kon worden gesteld. Onder de vertrekken van het stadhuis is
vooral de met eikenhout beschoten //kleine vierschaar” opmerkelijk,
terwijl ook de groote trap met haar’ lantaren, een werkstuk der
18de eeuw, het grootsche gebouw waardig is.
Er zijn in de stedelijke verzameling genoeg schilderstukken
en andere voorwerpen van waarde en in ’t archief berusten be-
langrijke bescheiden genoeg, om den bezoeker Jang te boeijen
en 0111 den geschiedschrijver kostbare, bijdragen te leveren. Ons
mögen zij niet te lang ophouden, gelijk wij ons moetbh bepalen
tot het doorwandelen van de zalen, waar het Ze e uws c h ge-
n o o t s c h a p zijn schatten bewaart. Wie ze behoorlijk zou willen
bestuderen, zou niet spoedig het einde vinden. ’t Is ons voor-
namelijk te doen om de oudheden, die uit den bodem en uit de
vliedterpen zijn te voorschijn gekomen en eenig licht verspreiden
over de oudste bewoners van Walcheren, vooral om de gelofte-
steenen, die bij D omb u r g in de zee werden gevonden. Van die