6 GRAVEN VAN KESSEL.
het aartsbisschoppelijk paleis geen vreemdelingen waren , te Frank-
f o r t zelfs, of in U t r e c h t en in L e u v e n , in gezelschap der
hertogen van Ge l d e r en van B r a b a n t , treffen wij hen herhaal-
delijk aan. Aan geld en aan lust om nog wat meer te zien
dan den omtrek hunner sloten, heeft het hun wel niet ontbro-
ken. Aan hunne tegenwoordigheid bij dergelijke vorsten hebben
zij te danken, dat althans hunne namen nog bekend zijn. Wat
zouden wij weten van vele Heeren als zij, wanneer zij niet als
»etuisen in de oorkonden voorkwamen! Behalve eenige giften
aan kerken en godshuizen, vermeldt de geschiedems ook van
de Kessel sehe graven niet veel, dan hun medebezegeling van
een aantal besluiten en verbonden. Maar dan staan zij ook al-
tijd onder de edelsten in den lande genoemd, en de handelingen ,
waaraan zij hun zegel hangen, zijn doorgaans niet zonder gewigt.
De oude graven van Ke s s e l schijnen aan die van Ge l r e
naauw verwant. In 1096 komen Ge r h a r d , graaf van Gelre, en
He n d r i k zijn broeder, als getuigen van I d a , gravin van Bo u l
o g n e , voor. Deze Hendrik wordt gehouden voor denzelfden,
die in 1082 H e n r i c u s de Cas le heet en ook Heer van Kr ie-
k e n b e e k was. Deze vermoedelijke eerste Heer van Kessel be-
hoorde dan tot een geslacht, dat in het latere O p p e r -Ge l d e r
aanzienlijke eigen goederen bezat, waaruit Ge r h a r d o. a. de
hoven en landen Ge l r e en Wa s s e n b e r g , H e n r i c k die van
Ke s s e l en K r i e k e n b e e k ontving. Als advocaat der kerk van
St. P a n t a l e o n te Ke u l e n stond hij met den aartsbisschop
in betrekking. Met dien kerkvorst en denhertog van L im b u r g ,
alsmede met de graven van Zu t f e n en v a n d e r Ar e tegen
keizer He n d r i k Y in opstand, vond hij in 1114, in een ge-
vecht bij An d e r n a c h , door ’t verraad der zijnen, onder de
hoeven zijner eigene paarden den dood. De kroniekschrijver noemt
hem ,,een’ voortreffelijk man.” Na hem vinden wij in 1129 en
1184 een’ tweeden H e n r i c u s de Ke s s i l e en de Kas s e l o
bij koning L o t h a r I I I en bisschop Br u n o te Keulen, een’
Wa l t e r u s graaf van Kessel, in 1144, getuige van den Keul-
schen kerkvoogd en later twee graven, wederom H e n d r i k genoemd,
als getuigen van keizers en koningen, prelaten en vorsten.
In 1235 ontmoeten wij een’ Wi l l em en in 1236 een’
H e rm a n , die zieh //door Gods genade graaf van Kessel” schreven
en dus hun volstrekte onafhankelijkheid luide lieten weerklin-
ken. Tusschen 1238 en 1259 leefde een tweede Wi l l em. En
een vijfde H e n d r i k was de laatste, die het graafschap bezat.
Hij stak diep in de schulden en verkocht in 1279 dit zijn vader-
lijk erfgoed, evenals dat van K r i e k e n b e e k , aan zijn’ magtiger
en voorspoediger stamgenoot, den grave van G e l r e . Wel bleef
het geslacht der Ke s s e l s nog eenige jaren in stand en in eere,
en leverde ’t nog mannen, kloek in het veld, als Heer W i l l
em, die in 1288 in den noodlottigen slag van Wo e r i n g e n
viel, of invloedrijk in de kerk, als de proost van Munster Wal -
r a v e n , terwijl een andere Wa l r a v e n van Ke s s e l , Heer van
K r a n e n d o n k , het klooster te G r e v e n b r o e k stichtte. Mel
stonden J o h a n en Se g e r van Ke s s e l de Geldersche vorsten
als raadslieden en borgen trouw ter zijde, maar van onafhanke-
lijke dynasten waren zij tot gewone edelen en leenmannen afge-
daald. Op hun’ bürgt aan de Maas werd een slotvoogd aange-
steld en was d ie , met voorburgt en vesten, in 1338 weer aan
een lid van ’t aloude geslacht toevertrouwd, Heer Ma t t h i j s
van K e s s e l ontving het slot als een borgleen, met verpligting,
om het te houden als een open huis des graven en op eigen
kosten bürgt, huis en vesten te timmeren en in orde te houden.
’t Kasteel heeft later aan de geslachten v an Me rwi c k en de
Ke verb e r g behoord.
Over h e t l a n d van Ke s s e l en Rode stelde de vorst een’
ambtman aan. ’t Kon voor de Geldersche graven, die allengs
hun bezittingen uitbreidden en, tot afronding en betere aaneen-
sluiting van hun gebied, voor en na tal van heerlijkheden onder
zieh wisten te brengen, van belang worden, ook op den linker-
oever der Maas hun gezag over te brengen. De koop van K e s sel
, in verband met de reeds aan Gelder behoorende aangren-
zende heerlijkheden W e e r t en Mei jel , was daartoe een belang-
rijke schrede, maar verder kwarnen zij aan deze zijde niet. De