als achterhoeken werden beschouwd. ’t Is nog niet veel jaren
geleden, dat de verslaggever van een onzer grootste dagbladen,
bij gelegenheid van 's konings bezoek aan de Noordelijke provin-
cien, zieh min of meer scheen te verbazen, dat de dames te As sen
niet meer in dierenhuiden waren gekleed en dat in Gr oni ngen
het gebruik van lepels en vorken reeds bekend was. En er is
nog geen halve eeuw verloopen sinds de dienstmaagd van eene
uit R o t t e r d am naar U t r e c h t verhuizende familie niet ver-
zuimde een zakje zout mee in te pakken. „Men kon niet weten,
öf dat artikel daar wel te krijgen zou zijn.”
De „Achterhoek” dan is een landstreek ten O. van d en IJse l.
Zijn grenzen zijn niet bepaald. De een rekent daaronder, alles
wat aan gene zijde der rivier ligt • de ander beperkt dien tot
de smalle strook, die aan Du i t s c h l a n d ;— het U l t ima Thul e
onzer eerzame vaderen — paalt. In 't algemeen kan worden
gezegd, dat hij het grootste deel van het voormalige graafschap
Z u t p h e n en het gewezen drostambt Tw e n t h e omvat.
Gns trekt de naam veel meer aan, dan dat hij ons zou af-
schrikken. In zulke streken verwachten wij wat scherper hoeken
en nog wat minder glad geslepen kanten, dan in de oude brand-
punten der beschaving. Wij hopen er nog eenige eigenaardig-
heden te vinden, die elders zijn mtgewischt en een grooter aan-
tal havezathen of ridderhofsteden, dan in de digter bevolkte en
drukker bezochte gewesten. Wij rekenen er op, dat de geringere
waarde van den bodem en de mindere gemakkelijkheid van ver-
voer er nog de bosschen niet geheel door bouwakkers en weiden
zal hebben doen verdringen en wij zoeken daar dus rijker natuur-
schoon e n , zoowel in gebouwen als in gebruiken, overvloediger
overblijfsels uit vroegere tijdperken van ons volksleven. Wat wij
er reeds van leerden kennen, heeft onze verwachting geenszins
teleurgesteld, al bleek ons ook, dat deze Achterhoek in geenen
deele buiten aanraking met de wereld gebleven was. Wat wij er
zagen, zoowel van de natuur als van menschenwerk, oefende een
magtige aantrekkingskracht op ons u it, en voelen wij ons opge-
wekt, nogmaals den voet daar binnen te zetten, dan is het met
aangename herinneringen en hooggespannen verwachtingen. Zal
't ons mee- of tegenvallen ? Dat hangt af van de voorstellingen,
die wij ons gevormd hadden, van wat wij vreesden of hoopten
aan te treffen in de streken, die wij ditmaal gaan bezoeken:
het gedeelte van Gelderland, waar de steden D o e s b u r g , Doe-
t i c h em en t e r Bo r g liggen. Wie er min of meer schoorvoetend
heengaat met de gedachte, daar een ruw en onbeschaafd volk, een
wild en verwaarloosd land te zullen vinden ? dien is een aangename
verrassing bereid. Aanzienlijke, ten deele zelfs weinig minder
dan vorstelijke, landgoederen zal hij er zien en dorpen, wier
keurige netheid eer te weinig dan te veel te wenschen overlaat.
In plaats van in armoedige boerenherbergen, zooals hij vermoedt,
zal hij in zeer goede logementen nachtverblijf kunnen zoeken en
van den disch, voor hem aangerigt, zal hij niet onverzadigd op-
staan. De bevolking, met wie hij in aanraking komt, is beleefd
en volstrekt niet onontwikkeld. Daarentegen is het oude er minder
overvloedig dan hij zieh welligt had voorgesteld. Wel hooren
wij er eeuwenheugende namen van heerlijkheden en geslachten,
maar hun heerenhuizen en kasteelen dagteekenen voor het meeren-
deel uit niet zeer verwijderde tijden. Wat nog uit de middel-
eeuwen afkomstig is, zal ons ook hier reeds schaarsch blijken te
zijn. Het landschap is er boschrijk, maar de kunst heeft er bijna
overal haar’ Stempel öpgedrukt en zijn karakter is doorgaans eer
vriendelijk en opwekkend, dan woest en grootsch.
Dit is zeker, als de indruk van het natuur- en kunstschoon
bevredigend is , dan pleit het voor het gedeelte van den Gelderschen
achterhoek, waar wij een paar dagen gaan doorbrengen,
want hij heeft aan een geduchte mededinging het hoofd te bieden.
Of leidt niet voor de meesten de weg er heen door dien lusthof
van Gelderland, waar zooveel schoons van allerlei aard zieh ver-
eenigt, dat telkens hooger op te klimmen niet mag worden ge-
eischt en alleen groot verschil in eigenaardigheid niet onwille-
keurig zou dringen tot het maken van gevaarlijke vergelijkingen ?
En zöö groot is het onderscheid volstrekt niet, dat alle vergelij-
king van zelf wordt buitengesloten.