de voormaüge vorm nog wel na to gaan. Elf deksteenen zijn
e r, oorspronkelijk meest door twee, soms door drie, een enkele
maal door vier groote overeind geplaatste steunsteenen gedra-
gen, terwijl de ruimte tusschen de pijlers door kleinere, maar
nog altijd kloeke steenen is aangevuld. Aan beide einden van
het hunebed lag een zware sluitsteen, en een portaal van vier
of zes steenen is in het midden van de Z. O. zijde aangebragt.
Van de deksteenen liggen er nog slecbts twee op hunne plaats;
de anderen zijn geheel of ten deele nedergevallen. Maar niette-
min blijft dit hunebed een der merkwaardigsten, zoowel om zijn
lengte, die niet minder dan eenentwintig eilen bedraagt, als om
de reusachtige afmetingen der deksteenen, waarvan de grootsten
mim drie el lang, twee el breed, een el dik zijn en op een zwaarte
van meer dan negentien duizend pond worden geschat.
Wij keeren naar de dorpsherberg terug en maken ons gereed
tot het afscheid van het vriendelijke Borger. Maar de fraaije hoofd-
straat willen wij toch niet ongezien laten, 'voor zoover die zieh
voorbij de uitspanning uitstrekt. Daar liggen nog deftige huizen
van de Borgersche notabiliteiten aan de statige lindenlaan; daar
vinden wij den ouden, dikken toren en de nieuwe kerk, van
frisch groene linden omringd, en de groote, insgelijks nieuwe
gemeenteschool, op een pleintje dat met gymnastiektoestellen
prijkt en voor de.jeugd zeker een geliefde speelplaats is, al stelt
zij vermoedelijk de natuurlijke lichaamsoefeningen op de heide
en in de bosschen nog hooger.
Een kijkje op den grintweg naar Od o o r n en Emme n , des
noods een’ enkelen blik op Borger en zijn omtrek uit dat hooggelegen
boschje daarginds mögen wij ons veroorloven, maar dan
moet de terugtogt worden aangenomen.
Bleven wij dien grintweg volgen, dan zou hij ons door eene
aan oudheden rijke landstreek leiden en ons brengen in de na-
bijheid dier vier plaatsen, die de volksoverlevering noemt als
voormalige, lang verdwenen steden. Eene er van, B u n e r h e e s ,
behoort nog tot de gemeente Bo r g e r en ligt ongeveer een uur
ten Z.W. van het dorp. ’t Is een hooge, ruige heuvel van vrij
grooten omvang, tusschen de gehuchten E e s en Bu i n e n . Veel
anders dan opgestoven zandhoopen en enkele grafterpen zouden
wij er niet vinden. Van een oude woonplaats is geen enkel spoor
gevonden en zelfs de daar aanwezige steenvloeren zijn door de
natuur en niet door menschenhanden gemaakt. Een reize der-
waarts zou dus een vergeefsche reis zijn.
Verderop zouden wij zonder twijfel vrij wat rijker oogst
vinden. De gemeente Od o o r n bezit nog acht hunebedden,
waaronder het kleine, maar niet onbelangrijke steengraf bij E x 1 o ,
en de gemeente Emmen heeft er negen, benevens de twee, nog
niet lang geleden ontdekte, grafkelders. De meesten dezer hunebedden
zijn niet bijzonder groot en verre van ongeschonden, ook
liggen zij tamelijk ver uiteen verspreid. Maar drie der Emmen-
sche hunebedden, op tien minuten ten N. van het dorp, zijn op-
merkelijk, omdat zij -B-'voor zoover door struikgewas en zand te
zien is — als een geheel vormen, van vijftig el lengte, allen oorspronkelijk,
naar het schijnt, van een’ en denzelfden steenkring
omringd. Een ander, een der grootsten van Drenthe, met voor-
portaal en steenkring, ten deele in een’ heuvel verborgen, ligt
een kwartier Oostwaarts van Emmen. Hieraan is een herinne-
ring aan koning Lode w i j k verbonden. Toen hij op zijn rond-
reis door Drenthe dit gevaarte ontwaarde, rende hij zijn gevolg
vooruit en — stout ruiter, al was hij siecht ter been — hij
dwong zijn paard tot den gewaagden sprong op den grootsten
deksteen. Daar wachtte h ij, als een ruiterstandbeeld op een voet-
stuk van graniet, zijn verbaasde geleiders af.
Behalve de hunebedden bezitten beide gemeenten meer dan
een van die zonderlinge „legerplaatsen” , vwildgraven” en ,/Schan-
sen” , die in verband met de daar gevonden grafsteden wel voor
V. 5