A. de V i l l e : F o r t i f i c a t i o n s ; J. B. S c h e i t h e r n : Novi s s
ima p r a x i s mi l i t a r i s . In de rubriek K r ij g s g e s c h i e d e n i s
ontmoeten wij Gu rwo o d s verzameliugen van de orders van We 1-
l i n g t o n en S c h e r e r s Mi l i t a i r i s c h e Memo i r e n , de ge-
denkschriften van den hertog van C ro y betreffende den oorlog
in de Nederlanden van 1600 tot 1606 en een rijke verzameling
geschiedenissen van belegeringen. Voor de studie van wis- en
natuurkunde merken wij op: volledige wiskvmdige werken, als
van La g r a n g e , Ga u s s , Ne p e r en Br i g s , d ’Al emb e r t ,
■ een fraai exemplaar van de Oe u v r e s d e L a p l a c e ; Bl e e leer ’s
At l a s i c h t y o l o g i q u e des I. O. N.; 125 deelen van Gav-
Lu s s a c en Ar a g o : An n a l e s de c h emi e et de p h y s i q u e ;
160 deelen van P o g g e n d o r f : A n n a l e n d e r P h y s i e k u n d
Chemie. Op ’t gebied der bouwkunst vinden wij o.a. La bor -
d e ’s Mo n ume n t s de la F r a n c e ; R u s c a ’s teekeningen van
belangrijke Russische gebouwen ; F o r s t e r ’sA l l g eme i n eB a u -
z e i t u n g ; op dat der technologie Di n g i e r u n d S c h u l t e n s :
Polytechni sches Journal , 239 deelen. Ook de nieuwe geschiede-
nis en die des vaderlands is door belangrijke werken vertegenwoór-
digd, ter wij 1 encyclopaediën als de „Die t i o n a i r e” in 154 deelen
en die van Er s c h u n d Gr u b e r ; verhandelingen en verslagen,
als de Mémo i r e s de l ’I n s t i t u t n a t i o n a l des s c i e n c e s
et des a r t s , de Comp t e s r e n d u s de l ’Ac a d emi e , in 66
deelen; de H i s t o i r e et mémo i r e s dier Académie in 136 deelen;
de verhandelingen van het Bataviaasch en van het Indisch
genootschap .en dergelijken, wel geschikt zijn om den lust tot
studie op te wekken en veelomvattende kennis te verbreiden. In
verband met het onderwijs, aan de Académie gegeven, bekleedt
deze schoone bibliotheek een voorname plaats, en ’t is dan ook
geen dwaze volkstrots, wanneer wij ons corps officieren roemen
als een corps, dat in wetenschappelijke kennis de vergelijking met
die van geene andere natie behoeft te vreezen en stellig die van
velen verre overtreft.
Als wij het hoofdgebouw hebben bezigtigd, hebben wij nog
niet alles gezien. In het voormalige „corps de logies” , boven de
vroegere, thans gesloten galerij, wacht ons nog een rijke en
aantrekkelijke verzameling. Een hooge, leelijke trap leidt ons van
het voorplein naar een reeks van ruime kamers, waar wij, als
het mogelijk wäre, wel over eenige uren zouden willen beschik-
ken. Hier vinden wij een’ schat van modellen van allerlei aard :
vestingen en versterkingen uit verschillende tijden, met de midde-
len van aanval en verdediging, — werktuigen tot krijgsgebruik
in zeer onderscheidene vormen, -— benoodigdheden tot verdelging,
zoowel als tot bescherming en genezing, — uitvindingen, wier
gebrekkigheid niet minder leerrijk is dan de doelmatigheid van
anderen. Hier vinden wij een menigte van wapens; oude har-
nassen, helmen en zwaarden, kanonnen en geweren van allerlei
zamenstelling en naar allerlei stelsels, sabels van voetvolk en
ruiterij, — een overzigt van de uitrusting en wapening veler
menschengeslachten. Hier vinden wij, in een afzondeilijk vertrek,
herinneringen aan de roemrijke verdediging. der citadel te An t we
r p e n , waaronder uniformen van alle wapens uit dien tijd en
een afbeelding van de ruine der vermaarde „Vijfhoek . Aan Z. M.
den koning heeft de Academie vooral haar kostbare verzameling
te danken, waarvan wij alleen betreuren, dat zij niet in een
Museum der hofstad wordt bewaard. Daar zou zij vrij wat ge-
makkelijker toegankelijk en vrij wat meer bekend kunnen zijn;
daar zou zij waarschijnlijk nog wel door menig geschenk worden
verrijkt en daar zou de „dienst niet tot een wat al te haastig
voortjagen verpligten. Niet de welwillendheid, maar wel de tijd
van den kundigen officier, die ons geleidt, is beperkt. Wij zouden
anders gaarne nog veel meer gezien, gevraagd en gehoord
hebben!
Aan de modelkamers grenst de „infirmerie” , thans slechts
voor een paar, cadets noodig, en in de nabijheid daarvan vond
men tot voor eenige jaren een gevangenhok, waarin wel eens
een verdienstelijk cadet boette voor misdrijven, die in de bur-
germaatschappij niet met dien naam genoemd zouden zijn geworden.
Maar, zooäls J o z e f Ba g n e t zegt van zijn „oudje” :
„de subordinatie moet gehandhaafd worden.” Dit cachot is tegen