palen en steenklompen, wier taak nn niet zwaar is. Als een
onmetelijke spiegelgladde vlakte breidt, zij zieh ui t , en rüstig drijven
hier en daar visschersscheepjes op het meer, waarover in de verte
de donkere rookwolk eener stoomboot zweeft. Längs de kust rijst
en daalt de duinreeks, Z.-W ,-waarts spoedig vervangen door den
kolossalen We s t k a p p e l s c h e n di jk, wiens regte lijn wij kun-
nen volgen tot bij den zwaren toren’ van Westkappel. N.-O.-
waarts zijn het wilde, blinkende toppen en valleijen, in woeste
mengeling dooreen geworpen. Binnen die zeeweringen, door na-
tuur of kunst opgeworpen, vertoont zieh het schoone eiland in
al zijn rijkdom en afwisseling. Op den voorgrond Domburgs
boomen en daken en torenspits en het witte badhotel op den
heuvel, thans met de vrolijk ontplooide driekleur getooid. Daar-
aan-sluiten zieh de bosschen der Manteling en die van Westhoven
en Berkenbosch, en aan de andere zijde het zeldzaam
dikke, digte groen, waaruit het zinken dak eener villa even te
voorschijn komt en waarin een laantje voert, als een gat in een’
muur gebroken. Achter den donkeren boschrand is ’t , zöover
ons oog rijkt, weide en akker en hout in allerlei schakeringen
van groen en geel en bruin en blaauw, naar den aard van grond
of gewas, naarmate de zon ’t verlieht of de wolken er haar groote
sohaduwen op werpen, naarmate ’t naderbij of op grooter afstand
g e lte n is. Overal törens —- die van Oo s t k a p p e l , Aa g t e n -
k e r k e en We s t k a p p e l onderscheiden wij duidelijk; wat, ver-
der zien wij Me l i s k e r k e en Z ö u t e l a n d e , met de duinen in
’t verschiet; in de blaauwe verte schemeren Vl r s s i n g e n , M i d d
e l b u r g , Veere. Wie eens de h o o g e E i l t heeft beklommen,
die zal niet haastig scheiden. Daar is zooveel wat hem boeit aan
een piek als deze, waar land en zee zieh vereenigen tot een zoo
treffend geheel. Vergeten wij ook , dat wij de plaats gingen zoeken,
waar de oude geloftesteenen gevonden werden? ’t Zou niet vreeind
zijn als het tegenwoordige zoo krachtig sprak, dat de ‘herinne-
ring aan het grijs verleden er voor wijken moest! Maar wij be-
hoeven dat niet te vergeten. Hier kan men die plaats wijzen en
veel naderbij kunnen wij toch niet komen, want zij ligt daar
ginds in zee. Hevige stormen uit het N. en N.-O. hadden m het
najaar van 1646 het duin voor Domburg «geteisterd en de opge-
zweepte golven hadden het|4en deele weggeslagen. Den 6a™
Jan. 1647, kwamen op het strand, tusschen boomstronken, die
van een overoud bosch getuigden, oude steenen, munten en offer-
schalen aan het licht. De mare vloog door het land en het bleek
spoedig, hoe belangrijk de ontdekking was. Enkele steenen droe-
gen de bekende beeiden van J u p i t e r en N e p t u n u s , de mees-
ten waren aan eene'tot dusver gansch onbekende godm Ne h a -
l e n n i a gewijd. Veel ging, helaas, verloren, maar door de zorg
der Domburgsche regering en der Staten van Walcheren kou
ook veel nog uit de handen van opkoopers, uit den smeltkroes
der goudsmeden worden gered. De steenen werden zorgvuldig
uitgegraven en in het koor der kerk geplaatst. Volgende jaren
leverdeu nieuwe bijdragen. Een fraai bewerkt, maar geschonden
Victor iabeeid werd gevonden, de steenen vloer des tempels
kwam bloot en nog voortdurend wordt hier of daar lets meuws
ontdekt. En behalve deze overblijfsels van een oud en belangrijk
heiligdom, werden aan het strand, vooral ten 0 . van Domburg,
woonplaatsen en grafsteden eener vroegere bevolkmg gezien. Daar
lagen kisten in raenigte, met menschelijke geraamten; Sommigeu
dier dooden hadden den koperen penning om den hals, die hun
den toegang tot het schimmenrijk openen moest. Een had op de
borst een gebroken glas en aan de zijde een krom zwaard eil een
speer met vermolmde schacht. Bijna overal werden munten aan-
getroffen en voorts vond men er overblijfsels van paalwerk, ton-
nenputten, dierenbeenderen, tichelsteenen, aardewerk, sieraden.
Ook deze belangrijke mijn van oudheden schijnt nog niet uitgeput,
Menig pen raakte voor en na in beweging. Veel werd gegist en
gefabeld, maar allengs ging er meer licht op. Vooral de munten,
voor zoover zij gespaard werden, deden goede diensten. Zij wijzen
op tweerlei tijdvak. De Nehalennia’s zijn blijkbaar uit den tijd,
toen de landstreek onder Romeinschen invloed stond. Dat be-
wijzen de opschriften reeds onweerlegbaar, en de munten toonen
aan, dat met het einde der 3^ eeuw het «erste tijdperk gesloten