5 2 JOHAK PICARDT.
heid was zijn liefhebberij. Wetenschappelijke waarde heeft zijn
boek, althans wat de antiquiteiten betreft, weimg of met
Het is vol van fabeltjes en van gissingen. Zelf niet bemiddeld
en overal de grootste onverschilligheid ontmoetende, schijnt inj
geen gelegenbeid te bebben gehad, den inlioud van grafheu-
vels en hunebedden te onderzoeken. Misschien kwam daarbij t
nog altijd heerscbend volksgeloof, dat het niet geraden is, de
spade in die overoude woningen der dooden te steken. Eerbied
voor de graven, — een goede eigenschap, die nog den Dren-
thenaar kenmerkt en hem zijn eigene kerkboven versieren doet
met bloemen en heesters, — vrees voor de „witte wivenh, die
elke scbennis der „beiter” met strengbeid bestraften, hield de
band terug van ontwijding dier stille, geheimzinnige rustplaatsen.
Evenwel, P i c a r d t was de eerste en eeuwenlang de eemge,
die op de boogst belangrijke Drenthsche oudheden de aandacbt
vestigde, en hoe menigmaal hij in zijn verklaringen en mtspra-
ken heeft misgetast, hij heeft toch zeer goed begrepen dat
vergelijkende oudheidkunde en taalstudie den weg moeten banen
tot oplossing der raadselen, die de Drenthsche esschen en heide-
velden den geschiedvorscher voorleggen. In de vijf jaren, waarm
hij de zeer uitgebreide en verspreid wonende gemeente van Rolde
diende, had hij geen gemakkelijk leven. Een pastorie was er op
het dorp niet en hij woonde in een door hem zelven gebouwd
huis, op eene door hem ontgonnen boerenplaats, in de buurschap
Rh e e , op grooten afstand van. Rolde. Zijn gezondheid was zwak,
de wegen waren afschuwelijk en daar er noch pastorie, noch
meijerhof was, viel het moeijelijk zijn bezoldigmg te innen,
die vooral uit veldvruchten, door de boeren op te brengen, bestond.
De parochianen hadden geen aangewezen plaatswaar zij ’t ver-
schuldigde leveren moesten en 't laat zieh vermoeden, dat zij
liefst wachtten, totdat het zou worden opgehaald. Ook vond hij
bij zijn ontginningen bij landschap noch boeren steup, en men
wilde hem wel gaarne proeven laten nemen, mits op eigen losten
Zijn bevordering tot eersten predikant te Coevorden was
voor hem een uitkomst. Daar drukten de zorgen hem met, daar
EEN KLASSIERE GBOND. 53
was zijn werkkring niet onovörzienbaar, daar konden zijn kin-
deren in zijn eigen vaderland — het B e n t h e ims c h e graaf-
sohap — onderwijs bekomen, daar kon h ij, in hetzelfde graafschap,
zijn landbouwkundige plannen met goeden nitslag verwezenlijken.
Daar trad hij als schrijver op-, en ook Goevordens geschiedenis
en omtrek leverden hem veeP, wat hem aantrok, maar de grond-
slagen voor zijn ijverig onderzoek had hij op zijn herderlijke om-
zwervingen in het kerspel Rolde gelegd. Hier had hij een’ rijlcen
bodem gevonden.
Behalve het hunebed en de grafheuvels bij. Loon, die hij op
weg van zijn huis naar de kerk voorbijkwam, trof hij in de
nabijheid van Rolde den beroemden B a l l e r k u i l a an, waar sinds
eeuwen „de Wijsheid van den lande” plagt te vergaderen en
waaromheen verscheidene zitbanken van aarde nog te zien waren.
Hij zag daar een hunebed en „eenen heelen rest sepultuyren” ,
een menigte van grafheuvels, waaronder een’ van buitengewone
grootte, waaromheen een aantal anderen, die er aan gehecht
waren. Hij vond er legerplaatsen en schansen, met grachten en
wallen omringd. En op körten afstand van de kerk lagen nog
twee groote hunebedden in de esch van het dorp. Bovendien
was aan het B a l l e r h o u t , dat den kuipomringde, de herinne-
ring aan een voorouderlijk heilig bosch verbonden. Van de verschil-
lende oudheden, die Drenthe bevat, waren in kort bestek merlc-
waardige proeven vereenigd. Geen wonder, dat hier zijn lust tot
onderzoek werd opgewekt eil zijn- levendige verbeelding in zulk
een oord vol raadselen vrij spei h ad !
Nog steeds is Rolde’s omtrek rijk aan belangwekkende plaat-
sen. Van het heilige woud, waarvoor de overlevering waarschijn-
lijk niet zonder grond het Ballerhout verklaart , is alleen een
weinig kreupelhout overgebleven. Van de oude bosschen, die eens
den Drenthschen bodem bedekten, is niets meer te vinden. Maar
de kuil is er nog, al kan alleen de voormalige beteekenis van
V. - 4