78 TEBUe NAAB ASSEN.
het parelgrijs der lucht. Helder groen is het gras en het mos
en het rietgewas, dat hier en daar de struikheide afwisselt, en
daar ginds liggen de bosschen van R o 1 d e onder de stralen der
zon. ’t Is een prächtig, fantastisch tafereel, dat de heide ons te
genieten geeft, nu wij gereed staan haar gebied te verlaten.
Bij het afscheid geeft zij ons een’ onvergetelijken indrük en lie-
felijke herinnering mede. En in tegenstelling met haar’ grootschen
eenvoud, haar eerbiedwekkende eenzaamheid, begroeten wij weer
met ingenomenheid de vriendelijke lanen, de frissche boomgroe-
pen, de vreedzame woningen, de bloeijende tuinen vanhetdorp,
dat daar zoo rüstig te midden zijner bouwakkers ligt. Den fraaijen
slingerenden grintweg zien wij met vernieuwd genoegen terug.
Wij genoten de heerlijkheid der ongerepte natuur, maar evenzeer
verblijden wij ons over de teekenen van de beschavende,-leidende
menschenhand, als zij de natuur niet verkracht en bederft, maar
haar schatten gebruikt om een geheel tot stand te brengen, dat
den Stempel der kunst tegelijkertijd draagt en verbergt.
Als wij in de Drenthsche hoofdstad zijn teruggekeerd, is
de avond gevallen en de duisternis omhult huizen en boomen,
gelijk zij daar buiten op de heidevelden met haar reuzengraven
en haar afgelegen dorpjes rust, maar voor ons oog staat wat
wij heden gezien hebben nög helder en klaar. Want het Drenthsche
landschap heeft een eigenaardig karakter, dat zieh onuit-
wischbaar vasthecht in ’t geheugeu.
Op het museum te Assen hadden wij gelegenheid, voorwer-
pen van allerlei aard te zien, uit veen en heide aan het licht
gekomen. Evenwel, het kan niet anders, of een verzamelinar . .x«rö'*
binnen de muren van een vertrek als ppeengehoopt, geeft maar
een gebrekkig denkbeeid van de toestanden, waarin die lijkbus-
sen en werktuigen, die wapens en sieraden, oorspronkelijk ten
gebruike hebben gediend. Merkwaardigheden zijn zij geworden,
aardigheden voor den nieuwsgierige, belangrijk voor den geschied-
WAT WIÍ NOG MISTEN. 79
vorscher, maar h e t l e v e n ontbreekt er aan. Eenigermate werd
dat ontbrekende aangevuld door ons bezoek aan de grafheuvels
en hunebedden, waaruit zoo menig overblijfsel uit den grijzen
voortijd te voorschijn werd gebragt, of waarin nog zoo veel ligt
verborgen. Maar hetzij die begraafplaatsen reeds waren onder-
zocht, hetzij ze nog onaangeroerd zijn gebleven, wij vonden in
beide gevallen enkel de grafteekens , niet de voorwerpen, die de
liefde der levenden ter vereering van hun dooden daaraan had
toevertrouwd. Eigenaardig is het, de plaatsen te zien, waar die
urnen en wiggen, die pijlspitsen en messen nog in den grond
zelven worden aangetroffen, waar wij kans hebben, zelven iets
te vinden, waar wij ons beter een voorstelling kunnen vormen
omtrent de wijze, waarop de lijkbussen in de grafheuvels zijn
geplaatst, omtrent de omstandigheden, waaronder gereedschap-
pen en wapens in het zand worden gevonden. Dan is ’t ons, of
die lang uitgestorven geslachten ons nader komen; dan is ’t ons, of
wij hen in hun’ arbeid eenigszins kunnen gadeslaan; dan is ’t ons,
of er leven komt in die velden des doods en of er een herinnering
is verbonden aan al die zwijgende werkstukken, die van
menschelijke behoeften en zorgen, van hun smart en hun liefde,
van hun overleg en hun kunstvaardigheid spreken. Welkom is
’t ons dan ook, dat wij op niet grooten afstand van de hoofdstad
onzen wensch vervuld kunnen zien, om een rijke en nog
nieuwe „vindplaats” te bezoeken.
’t Ontging onze aandacht niet, dat menig voorwerp in de ver-
zameling van oudheden als van Ho o g h a l e n afkomstig werd op-
gegeven. Onze kundige en welwillende leidsman in het museum
verzekert ons, dat de bodem aldaar nog vrij wat bevat en als
hij ons een uitstapje derwaarts voorstelt, aarzelen wij geen oogen-
blik, tot zulk een’ veelbelovenden togt te besluiten.
Hooghalen ligt aan den straatweg tusschen Assen en Beilen,
ongeveer halverwege, en behoort tot de hoogst gelegen plaat