zijn’ slaxiken toren, te voorschijn treedt. Een bezige vrouw heeft
het toezigt op de runderen in de weide en verdeelt haar aan-
dacht tusschen haar naaiwerk en de zorg voor haar soms wat
ongehoorzame onderhoorigen. Vriendelijk en vreedzaam is het
landschap, en niets is er dat de gedachte oproept aan den boozen
geest, wiens onheilspellenden naam de brug draagt. Ook vinden
wij in de natuurtafereelen in den omtrek geenszins dat grootsche,
aangrijpende karakter, dat wij bij een //Duivelsbrug” verwachten
zouden! Maar weet, dat de Euvele -®Ut is lang geleden — de
kl°k uit den toren heeft gerukt en die hier in het water ge-
worpen. Dat gaf aan dit rüstig plekje zijn huiveringwekkende be-
naming. Er is verkeer genoeg op den weg. De bode met zijn
driewielige hondenkar, een paar arbeiders, een jongen, die een
paard naar het land brengt, vertegenwoordigen de bedrijven des
vredes. Maar de meeste voorbijgangers zijn militairen; — oppas-
sers, die officierspaarden afrijden; Soldaten, die van de werken
aan het exercitieveld terugkomen; miliciens, die naar de schijf
hebben geschoten. Telkens worden wij herinnerd, dat een be-
langrijke garnizoensplaats in de nabijheid ligt.
Een zandweg met paaltjes längs het voetpad —- eigenaardig
kenteeken der groote wegen op de domeinen van prins Frede-
rik in deze • streek —- leidt regt uit naar P r i n s e n h a g e . Wij
slaan linksom, längs een’ dergelijken weg, met jonge eiken be-
plant, aan den zoom van het Mas tbosch, tusschen welig groeijend
hakhout en de frissche weiden, waarachter de kerktoren oprijst
boven de bosschen van Ma r i e n d aal en V a l k r u s t . Deze laan
brengt ons bij B o u v i g n e , het wit gepleisterd kasteeltje, ont-
sierd door het leelijke bruingeele houtwerk van lijsten en ven-
sters, maar overigens zieh tamelijk deftig vertoonend, zooals het
oprijst uit de breede gracht met zijn steenen brug, zijn kloeke
poort, zijn ruim voorplein, zijn groote bouwhuizen, zijn oude
linden. Het tegenwoordige huis werd in 1613, in de plaats van
een vervallen adellijk slot, door den drost van Breda, J a n Bapt
i st Ke erma ns , gebouwd en in het volgende jaar aan prins
Filips Willem verkocht. Frederik Hendrik had bij ’t beleg van
1637 in de hoeve achter ’t kasteel zijn hoofdkwartiei^n een goed
deel van het tegenwoordige Mastbosch werd destijds door zijn oin-
walde legerplaats beslagen.
Regt tegenover de poort van Bo u v i g n e ligt een lange,
breede beukenlaan, wier geelend gebladerte ten deele nog den
weg overweift, ten deele den grond met een rijk getint tapijt
bedekt. Bouwland en akkermaalshout wisselt zieh nevens ons af en
wordt. straks vervangen door uitgestrekte mastbosschen, van zij-
lanen en voetpaden doorsneden. Ter linkerhand voert een breede,
rulle zandweg naar het exercitieveld en in het grillig licht der
Octoberzon blinken de geweerloopen van een troep Soldaten ,
die juist van daar terugkomen. Wij kunnen ’t ons gemakkelijker
maken , door een smal paadje tusschen kleine, digt opeengeplaatste
dennen te kiezen, dat ons even goed, al is t misschien niet zoo
spoedig, aan het groote heideveld brengt, waarop de schietbanen
duidelijk genoeg zijn te herkennen en eenige manschappen bezig
zijn met kogels zoeken. ’t Is een ruwe, woeste vlakte, vaii dennen
omringd, een der wildste gedeelten van het bosch, ook door de
golving van het terrein, terwijl overigens het Mastbosch door al
zijn lange, regte lanen iets eentoonigs en vermoeijends heeft.
Eenige meerdere afwisseling. treffen wij aan bij het huis van den
boschwachter, dat wij zonder moeite vinden, al waren wij ook
wat afgeweken van den kortsten weg, die ons als wandelaars
zelden aantrekt. De laan tegenover Bouvigne loopt er nagenoeg
onmiddellijk längs, maar wij wilden liever wat afdwalen en rond-
zwerven, voorzoover wij daartoe in dit bosch de gelegenheid
hebben. ’t Blijkt. ons echter al spoedig, dat wij daarop hier niet
te veel mögen rekenen. Door graaf Hendrik van Nassau in 1505
aangelegd, sedert in den loop der jaren door ontginning en
aanplanting voortdurend vergroot, vooral na den geweldigen storm
van het jaar 1800 belangrijk verbeterd en door den tegenwoor-
digen vorstelijken bezitter uitstekend onderhouden, draagt het
alle kenmerken van een kunstmatig ontstaan rentegevend goed
en lijdt het daardoor — uit ons oogpunt beschouwd — aan
een voor ons ongewensclite regelmatigheid. Dit neemt natuurlijk