gekomen was. Nog bij de grensregeling tusschen beide provin-
oien in 1825 en ’26 kwam het oude verschilpunt ter sprake. En
herinneren wij ons, dat H e 1 d r i n g er met zekerheid Gei maan-
sche grafheuvels meende te vinden, terwijl bij K e s t e r e n een
merkwaardige W o e r d ligt en vrij wat Romeinsche penningen
in het dorp voor den dag kwamen, dan wordt de landstreek
daarginds belangrijk voor de kennis van de voormalige gesteld-
heid van dezen omtrek, zoowel als voor die der zeer verwarde
en ingewikkelde regtsbedeeling onzer vaderen.
Welkom aan het veer te Rhe n e n , ’t. Was een aangename
togt, vooral voor wie geen’ haast hebben. Met al dat aanleggen
en den aankleve van dien gaat wel wat tijd verloren. Hoe lang
wij onderweg waren? Hoe laat wij te Rhenen aankomen? On-
willekeurig zien wij naar den toren, maar wij zoeken vergeefs
naar een wijzerplaat. Straks kunnen wij er aan de drie andere
zijden een vinden, maar aan den rivierkant• is er geen. Dat is,
naar de overlevering verhaalt, tot straf voor Kesteren en Lien-
den. Toen de toren gebouwd zou worden, werd daarvoor ook in
de Neder-Betuwe „gecollecteerd” . Overal werd wat gegeven, be-
halve in die beide dorpen. Uit wraak plaatsten die van Rhenen
aan die zijde geen wijzerbord en tot op den huidigen dag toe
worden de kinderen dier onwelwillenden aan de zonde van het
voorgeslacht herinnerd. Of zij ’t zieh sterk aantrekken, is niet
bekend.
’t Is ook hier aan het-veer een fraai en vrolijk landschap.
De rivieti met haar scheepjes — de uiterwaarden, met hun vee
en hun wilgen — de Betuwe, met haar geboomte — de stad
tegen de helling der hoogte, met haar roode daken in het groen ,
haar tuintjes in de laagte en längs de glooijingen, haar statig
kerkgebouw en haar’ schoonen Gothischen toren — het grasplein
met de kastanjes op den voorgrond en daarachter de Grebsche
berg — de karren met de zware, rijk getuigde paarden en de
bezige arbeiders — dat alles vormt een liefelijk geheel. En ook
de weg naar de stad is aan schilderachtige pnnten rijk. Geen
wonder, dat onze schilders niet uitgeput raken in het weergeven
’t k o n in g s h u i s . 188
van zulke eenvoudige, maar aantrekkelijke landschappen! Geen
wonder, dat zulke tafereeltjes in het buitenland zoo gezöchtzijn !
R h e n e n is een klein, stil stadje. Wallen, torens en poorten
heeft het niet meer. Alleen enkele muurbrokken zijn nog over
uit den tijd , toen ’t een sterke en belangrijke plaats was. Tot
het Sticht behoorde zij, sinds haar laatste He e r, Go d f r i e d van
Rh e n e n , die in 1156 den bisschopszetel beklom, deze zijne
heerlijkheid aan de Utrechtsche kerk had geschonken. ’t Was
een belangrijke gift, die het Stibht van zijn’ bisschop ontving,
want tot Wo u d e n b e r g en S c h e r p e n z e e l strekten zieh God-
f r i e d s bezittingen uit. ’t Patroonschap der kerk bleef echter
nog tot 1277 aan den grave van B e n t h e im, en werd toen aan
de Ridders van de Duitsche orde te Utrecht afgestaan.
Wij vinden in het stadje een hoofdstraat, ten deele met deftige
en aanzienlijke huizen bebouwd, voorts eenige zijstraten,
meest met läge woningen bezet, eindelijk een paar pleintjes. Het
eenige belangrijke gebouw is thans de kerk. Tegenover ’t loge-
ment: de Ko n i n g van D e n ema r k e n slaan wij een pad in
längs een’ steenen tuinmuur. Achter dien muur ligt het terrein,
waar eens het K o n i n g s h u i s prijkte, dat intusschen geen’ koning
van De n ema r k e n , maar dien van Bo h eme — den win-
terkoning — heeft gehuisvest, De ongelukkige keurvorst van de
Pf a lz had het gebouwd op de piek, waar destijds nog het oude
klooster der Augustijner nonnen stond en het was een deftig,
niet veel minder dan vorstelijk huis. In den voorgevel had het
dertien vensters; aan den achtergevel sprongen twee vleugels voor-
uit en een uitbouwsel in het midden, dat een fraaije zaa.1 bevatte.
Kolommen en lofwerk versierden de buitenmuren en een groote
tuin omringde het. Na zijn’ dood bleef zijn weduwe ’t bewonen.
Later werd het verhuurd. Nog later was ’t de verblijfplaats van
een’ rentmeester. En in 1812 werd het gesloopt.
- De kerk is oud. Vrij wat geschonden zijn haar bouwkunstige
sieraden en allerlei herstellingen bragten er niet weinig lapwerk
aan. Toch ontbreekt het aan schoone overblijfsels niet. Maar de
stitsboogstijl zelf wijst reeds aan, dat het niet meer het overoude
Y. 13