46 WAT HET ZIJN KON EN WAT HET IS.
gewerkt. Slechts weinigen steunen het door inzendingen en door
plaatselijk onderzoek, eu de bekrompen geldmiddelen laten voor-
alsnog niet toe, het Museum te verheffen tot den rang, dien
het zou kennen innemen, wanneer het de bouwstoffen mögt ver-
zamelen voor de geschiedenis en de natuurkunde van dat gewest.
Mineralen en gesteenten, grondsoorten, planten, insecten, ge-
wervelde dieren, aan het landschap eigen, maar ook oudheden
uit later tijd, die het vroegere Drenthsche volksleven leeren kennen
, doopvonten, kerksieraden, meubelen en dergelijken, zouden
daartoe zeer wenschelijke bijdragen leveren. Er zijn reeds eenige
gesteenten en versteeningen, ossenhorens, in het veen gevon-
den, en dergelijken. — De verzameling zou rijker zijn, wanneer
’t niet nog steeds een onbesliste vraag wäre, wat beter i s : öf
verschillende plaatselijke en provinciale musea, bf een groot rijks-
museum. Voor het een zoowel als voor het ander pleiten duch-
tige gronden, maar zoodoende ontstaat er een mededinging tus-
schen plaatselijke en gewestelijke verzamelingen, tusschen pro-
vincie en rijk , die wel eens moeijelijkheid en onwil baart, al-
thans waar het zeldzame en eenige voorwerpen geldt. Geluk-
kig, dat goede afbeeldingen, en afgietgels vooral, ten minste
eenigermate in deze bezwaren te gemoet kunnen komen, om de
musea te maken tot wat hen alleen van belang maakt: bronnen
voor de geschiedenis van het leven en van de ontwikkeling des
volks. De Drenthsche verzameling levert daartoe kostbare bijdragen.
Haar beteekenis bestaat ten deele in een groot aantal
voorwerpen uit den voör-historischen tijd , ten deele — en niet
het minst|§P in de naauwkeurigheid, waarmede bij ieder voor-
werp zooveel mogelijk is aangeteekend, wa a r en hoe het ge-
vonden werd. Dat maakt alleen een overzigt mogelijk. Zonder
dat is zulk een collectie niets dan een hoop potjes, steenen,
stukjes metaal, die ons niets te zeggen hebben.
Wij hebben het voorregt h e t P r o v i n c i a a l Dr e n t h s c h
Mus e um voor o u d h e d e n te bezigtigen onder het geleide
van een’ ijverig en deskundig bestuurslid, Dr. H. H a r t o g h He ys
van Zo u t e v e e n , en ons daardoor geleidelijk en in betrekkelijk
körten tijd op de hoogte te stellen van het merkwaardigste, dat
het bevat. Uit de zoogenaamde s t e e n p e r i o d e vinden wij zoowel
voorwerpen, die een zeer lagen trap van ontwikkeling aan-
duiden — steenen werktuigen, alleen door afsplintering eenigs-
zins gevormd — als bewijzen van vordering, uit- het slijpen en
polijsten, eerst van de snede, later van het geheele voorwerp,
blijkbaar. Van het eerste tijdperk levert o. a. een bijtel, bij Dr ou-
w e n in den grond gevouden, van het tweede een fraai exemplaar,
uit het hunebed te Mi d l a r e n afkomstig, een proeve. Van ver-
deren vooruitgang getuigen de aksthamers, met of zonder gat
voor den Steel, soms met een onvoltooid gat en waarin bij en-
kelen nog overblijfsels van den steel zijn te bespeuren. Het zand
bij Drouwen leverde o. a. een goed bewerkt voorwerp van dien
aard op. ’t Museum bezit 78 steenen bijtels en 43 aksthamers.
Vuursteenen messen zijn er in grooten getale, en daaronder
zeer belangrijke, als een scherpe dolk, bij E m m e n ontdekt,
een getande zaag, ‘een boor bij het hunebed van Loo n gevon-
den, een soort van schaven, uit het Ho o g h a l e r zand te voor-
schijn gekomen. Voorts zijn er vuursteenen pijlspitsen, deels van
den oudsten vorm , waarbij de punt in de schacht was beves-
tigd en de bovenrand scherp is, — zoo leverde er o. a. een
hunebed te Drouwen,.-^-. deels met de punt van voren, waar-
van het Ha l e r zand de fraaisten eeuwen lang heeft bedekt. Tot ver-
gelijking zijn hierbij een paar I e r s e h e en verscheidene Noor d -
Ame r i k a a n s c h e pijlpunten, een N o o r d -A m e r i k a a n s c h e
bijtel en een drietal bijtels van J a v a , alles van steen, gevoegd.
Voorwerpen van leem gebakken zijn rijk vertegenwoordigd.
Spinsteentjes merken wij er op, voorts fleschjes, die alleen in
hunebedden voorkomen en afgietsels van een’ beker, van een kastrol
met stamper en van een merkwaardig schuitje, allen van gebakken
aarde, waarvan de originelen op het Rijksmuseum te Leiden
berusten. De beide eersten komen uit grafheuvels, het
laatste uit het hunebed bij Loon. Maar uit den aard der zaak
zijn het vooral urnen, die tot deze afdeeling behooren. Som-
migen kwamen gaaf en ongeschonden te voorschijn, maar velen