kere brugskes door en ’t is te begriepen, dat ie niet altied gern
ziet wat er umgeet ien de Betuw.” Wat te Zetten omgaat, dat
mag hij wel zien. Daar wordt veel kwaad en eilende openbaar,
waarvoor een mensch de oogen wel zou willen sluiten om het
te vergeten. Maar daar ziet men het in het aangezigt, om het te
bestrijden.
Donkere wolken hingen over de rivier en over de Grebsche
bergen. In den nacht breekt het onweer los. ’t Is een indruk-
wekkend schouwspel, dat wij uit het hooggelegen hötel gade-
slaan. Loodkleurige wolken komen opzetten boven Rhenen en de
Veluwsche hoogten. Zwarte schaduwen breiden zieh uit over vel-
den en bosschen, naarmate zij naderen. Scherp steken zij af bij
de plekken, waar de lucht nog blaauw, de aarde nog groen is
in het licht der morgenzon. Wonderlijk verkleurt de rivier, waar-
over de donderwolk heentrekt. Yurige slangen schieten door de
lucht. Rollend en ratelend weergalmen de slagen. Ginds in de
verte st.roomt de regen en een graauwe gordijn valt neer over
de Betuwe. Wij zien haar nader en nader komen. Nog is in onze
nabijheid alles helder en stil en roerloos. Daar buigen zieh de
toppen voor den wind. Daar worden de takken geschud en de
hooge stammen trillen. Met ontzaggelijke snelheid vliegt de bui
vooruit. Kleiner en kleiner wordt het landschap, dat wij over-
zien. Daar bereikt de regen het veer. Huizen en boomen zijn
als weggevaagd. Daar klettert de stortvloed neer op het terras.
De runderen in de uiterwaarden staan digt opeen, met den kop
van de bui afgekeerd en zij zijn verdwenen. Een digte sluijer
verbergt de dennenbosschen op de heuvels. Rondom het huis
loeit de storm, telkens en telkens weer overstemd door de don-
derslagen. In geweldige stroomen stört zieh het regen water, dat
de gooten niet kunnen afvoeren, van het overhangende dak naar
beneden. Hoor, daar klinken de harde steenen tegen de ruiten.
Zie, daar springen de witte stukken ijs omhoog. „Da’s hoagel,.