bedreigd, niet aangevallen werd 7 dat' zij im het bestand zieh
onzijdig wist te doen verklären en dat haar aanval op den
„komngs-kapitein” haar niet duur te staan kwam. Intussehen waren
haar vestingwerken verwaarloosd en vervallen, zoodat zij in 1665
en 1672 gemakkelijk in de handen der vijanden viel. Behalve de
branden van 1527 en 1599, had zij 00k in 1625 een derge-
lijke ramp te betreuren gehad; het inslaan van den bliksem in
den toren had haar meer dan eens in onrust gebragt en in de
laatste helft der 18*> en ’t begin der p ’ eeuw heeft zij door
overstrooming en ijsgang veel geleden. Niet minder bezwarend
waren voor haar de inkwartieringen van Pruisen, keizerlijken,
Franschen en bondgenooten, tusschen 1785 en 1813. Tegenwoor-
dig ls Doetichem een open, vriendelijk stadje, met goede huizen,
breede straten en liefelijke omstreken, dat tal van kleine rente-
niers en gepensioneerden aantrekt. Verreweg het aanzienlijkste
gebouw is de deftige kerk met haar’ fraaijen toren.terwijl onder
de openbare inrigtingen de v an Di jks g e s t i c h t e n een voor-
name plaats bekleeden. Er is 00k een nieuwe R. C. kerk en
een oude kapel van het voormalige hospitaal, sinds 1762 in be-
zit der Ev. Luthersche gemeente. Het stadhuis werd in 1727
voltooid, nadat het vorige in 1724 door den bliksem was getroffen
, bijna 200 jaar na de verwoesting van het eerste bekende
raadhuis door den grooten brand van 1527:- De brug over den
IJsel is een geschenk van koning Lodewi jk. Herhaaldelijk had
de ijsgang vroegere bruggen vernield.
Van Doetichem naar Terborg loopt de straatweg door een
tamelijk dor landschap. Den- binnenweg, die veel aangenamer,
maar 00k veel langer is , als wij althans over Reck h e i n en den
S l a n g e n b u r g willen gaan, bewaren wij voor onzen terugtogt.
Wij verliezen er niet bij, wanneer wij van den wagen op Ter-
borg gebruik maken. ’t Is een soort van omnibus met de deur
van achteren en dat geeft ons het voordeel van het uitzigt op
de stad , die wij verlaten — inderdaad niet het minste van wat
ons op dezen weg onder de oogen komt. Wij zien overigens niet
veel anders, dan schraal bonw- en weiland en heide en boschjes
van dennen, berken of hakhout.
De weinige boerenhuizen en schüren längs den weg zien er
armoedig u it, en te meer treft het ons zeker door de tegenstelling
met het welvarend voorkomen van landstreek en woningen. aan
de andere zijde van Doetichem. Hier ontvangen wij meer den
indruk, dat wij de grenzen naderen en de bewoonde wereld reeds
veel verder achter ons lig t, dan de körte afstand, die ons van
dat stedeken scheidt.
Regts van den weg onderscheiden wij een’ ronden toren en een’
fabriekschoorsteen, te midden van houtgewas, dat zieh door digt-
heid en hoogte onderscheidt en als behoorende tot een aanzienlijk
landgoed is te herkennen. Zagen wij vroeger de nijverheid, die
zieh nevens de woonplaatsen van den adel heeft genesteld, hier
vinden wij haar, gelijk zij van een overoude heerenhuizinge bezit
genomen heeft en de schimmen veler adellijke geslachten heeft
verdreven. Die toren is het overblijfsel van de havezathe de
Kemn a d e , een leen van C l e v e , wier naam de herinnering
bewaart aan de „Kemenade” , ’t „van een’ schoorsteen voorziene
vertrek” , of „’t gewelfde vertrek” , en dus reeds op hooge oudheid
wijst. Er was een Geldersc-h geslacht, dat er zijn’ naam aan ont-
leende; later behoorde de bezitting lang aan het geslacht Aeswi jn,
terwijl zij overigens van weinig geschiedkundig belang is. Het
meest is zij merkwaardig als het eigendom en eenigen tijd de
woonplaats van den kloeken admiraal V e r h u e l l , een Doeti-
chemmer van geboorte, na zijn ontslag uit de zeedienst in 1795
burgemeester zijner geboortestad en rigter van het Ambt, later
om zijn groote bekwaamheden door Napoleon hoog geschat, door
koning L 0 dewi jk tot Maarschalk en tot graaf van Z e v e n a a r
verheven.
Het breede maar ondiepe huis, dat thans is gesloopt, stond
aan een beek, niet ver van dpn IJsel, waarover een veer is. Door
zijn ligging aan de rivier en zijn’ rijkdom aan geboomte gold het