thans de belofte komen brengen van beter dagen? Of wachten
wij daarop vergeefs, zouden wij ons dan niet liever ’t verdriet
besparen, van niets te zien dan een reusachtige misrekening?
Loonend blijft een togtje naar het badhuis en treffend het zee-
gezigt, terwijl de rook der kloeke stoomers over de trotsche
Schelde golft, terwijl de blanke zeilen, gezwollen door den frisschen
wind, over de breede watervlakte zweven, terwijl de vlugge loods-
kotters rondzwalken en de witte vleugels der meeuwen blinken
in het zonlicht, terwijl op de hoofden van rijswerk en het vlakke
strand de krallende golfjes breken. ’t Is daar een tooneel vol
opgewekt leven, want de Scheldemond draagt vaartuigen genoeg,
al zijn de Vlissingsche havens ledig. An tw e r p e n trekt ze of
zendt ze u it, en als wij nu eenmaal het smartgevoel, dat zij den
bloei van onzen handel doen blijken noch vermeerderen, van ons
hebben gezet, dan is ’t gezigt er even schoon om eji wij zouden
zoo ligt niet scheiden, als wij eenmaal ons daar hadden neder-
gezet. En hoe fraai het landschap bij Koudekerke moge zijn,
wij zullen morgen iets dergelijks ook elders aantreffen. Boven-
dien heeft het veel geleden, door ’t verdwijnen van een aantal
grooter en kleiner buitenplaatsen, die in vroeger tijd den roem
van den omtrek uitmaakten. Het statige L amme r e ’n b u r g der
rijke L amp s i n s , het deftige S t e e n h o v e , waar in de vorige
eeuw de merkwaardige geloftesteen met de drievoudige Nehalen-
nia werd bewaard, zij.zijn als Vr i j b u r g , P a p e g a a i j e n b u r g ,
No o r d b e k e , Zwa n e n b u r g , S o t t e g h em en zoovele anderen
niet meer te-vinden. Alleen het edele huis t e r Bo e d e , de twee-
lingbroeder van het Vlissingsche stadhuis, prijkt er nog, van
krachtig hout omgeven en daartegenover ligt de buitenplaats h e t
Mo e s b o s c h , als de eenig overgeblevenen van die reeks van
lusthoven, die dit gedeelte van Walcheren als veen ander T emp e ”
deden begroeten. En te vergeefs ook zouden wij het vriendelijke
Al t i j dwe l zoeken, waar Be t j e B e k k e r haar meisjesjaren
doorbragt en haar meisjesleed droeg. Na p o l e o n s groote plan-
nen, om van Vlissingen een vesting van den eersten rang te
maken, kwamen der stad op ’t verlies van den krans harer bui-
WEST-SOTJBURG. I l l
tengoederen t.e staan en de algemeene achteruitgang voltooide
den val van menig rijke hofstede* in de Koudekerksche strekcn.
Derhalve bekorten wij ouzen togt ditmaal en kiezen den met
peppels beplanten zijweg naar W e s t - S o u b u r g. Daar Staat nog
de molen, met de gebruikelijke waarschuwing om de paarden
niet te doen schrikken, op het smalle pad, waar längs de snelle
wieken gonzen, — de oude dwangmolen der heerlijkheid. Maar
ov.erigens, wat is ook hier veranderd, sinds vader Ga r g o n over
den steenweg reed met zijn filosofeerend troepje ! Waar het nieuwe
landhuis van den heer v a n Bu i t e n h em //cierlijk werd opge-
haald” , waar het huis van den heer T h i b a u t zijn’ hoogen toren
verhief, daar grazen thans de runderen in de weiden, daar snijdt
de spoorbaan den weg, daar werd het kanaal gegraven, daar
werd de nieuwe rijweg aangelegd. En in het dorpje zelf, dat wij-
daar voor ons zien, hoeveel merkwaardigs ging daar verloren!
’t Is nog een aardig plekje, Oo s t - S o u b u r g in het klein. Ook
hier de grasvelden en de boomen „ de nette roode huisjes en de
onberispelijke klinkerpaadjes, de witte paaltjes, en groen in over-
vloed. Maar de eenmaal zoo fiere kerk, aan het einde der dorps»
laan, is er niet meer. Op de plaats, waar zij stond, schemert
een witte naald door het geboomte, ’t Is het monument ter ge-
dachtenis van M a r n ix van St. AJ d e g o n d e , bij gelegenheid
van het 12de taal- en letterkundig congres in 1872 door eenige
Zuid-Nederlanders opgerigt. En het beroemde kasteel.— de oude
S o u b u r g , het stamslot, der edelen van dien naam,'4sAde zetel
van een’ tak der magtige Bo r s e l e n s en van de vorstelijke
bastaarden van B o u r g o n d i e , d e bürgt, waar Ma x imi -
l i a a n van Oo s t e n r i j k en de jeugdfge aartshertog Ka r e l
waren gehuisvest, toen zij als landsheeren de hulde der Zeeuwen
kwamen ontvangen, waar keizer Ka r e l , 41 jaar la te r, zijn lautste
„Ordonnantie op ’t poinct van de Religie” teekende en de
keizerskroon neerlegde, — het huis, waar F i l i p s va n Mar -
nix heeft gewoond en gewerkt, — geen steen is er van op den
anderen gebleven. Waar eens zijn hooge muren en daken den
ruimen binnenhof omsloten, waar later een deel van het ver