wagen opvangen, dan versmaden wij dien niet, want de weg is
ons bekend en wij behoeven niet te vreezen, dat het ons heden
ontbreken zal aan de gelegenheid om de beenen lenig te houden.
Maar treffen wij in het vroege morgenuur nog geen diligence,
dan wandelen wij daarom niet minder blijmoedig den straatweg
op. Hij verveelt ons niet, al is hij ons niet nieuw meer.
Het stadje Doetichem verloor voor eenige jaren zijn teekenach-
tige poortruine met de beide achtkante torens, die lang gespaard
waren, al behoefden zij geen’ vijandelijken aanval meer af te
weren, waartoe zij trouwens ook sinds geruimen tijd geen ooo-en-
bhk meer m staat zouden zijn geweest. Veeleer riep de oude poort
den binnenkomende een vriendelijk P a x i n t r a n t i b u s toe, ge-
ijk haar H om b u r g e r poort in lang verloopen jaren den uit-
gaande haar’ heilgroet nazond. Maar de Witte muren met de
open venstergaten staken zoo aardig af bij het groen, dat hun
verdwijnen het landschap inderdaad van een sieraad beroofde,
gehjk een niet ongepaste herinnering aan Doetichems krijgshaf-
tig verleden verloren ging, toen de torens met de ingemetselde
kanonkogels vielen. Wij ontmoetten reeds Doetichemsche burgers,
onledig met het mbreken in een kasteel en met het dempen van
een opstand. Wij vinden hen, als bewoners eener grensvestin«'
eeuwen lang met allerlei legerbenden in onaangename aanraking’
en waarhjk, niet doorgaans had zij reden, de binnentredenden
met bhjdschap te verwelkomen! De uitgaanden waren haar wel
zoo lief, door wat. poort zif ook vertrokken. De oorsprong der ’
stad schuilt in het duister. Een geweldige brand vermeide haar
in 1527 bijna geheel en al, en haar archieven werden bij die gelegenheid
grootendeels vernietigd. Toch kan zij aanwijzen, dat
zij reeds voor ruim duizeud jaren eenige beteekenis rnoet hebben
gehad, al kon zij destijds den naain van stad nog niet dragen.
Graaf Ro d g a r gaf in 838 haar kerk aan die van S t. Maar -
t e n te Utrecht. En drie eeuwen later dreef zij een’ blijkbaar niet
onbelangnjken handel. In 1142 toch gaf de aartsbisschop van
Ke u l e n tolvrijheid aan de kooplieden van Rees o.a. te Doetichem
en wederkeerig aan die van Doetichem te Rees. Ook toen
had zij echter nog geen stedelijke regten, al zegt. de overleve-
ring, dat haar oude muren reeds van het jaar 1 10 0 dagteeke-
nen. Dat graaf Ot t o van Ge l r e in 1230 de jaarmarkt van
Doesburg herwaarts verlegde, kan een nieuw bewijs voor haar
toenmalig aanzien zijn, gelijk de afstand van haar’ molen, H a p
geheeten , op den ouden IJsel, om dien tegen een jaarlijksche
uitkeering van zes Utrechtsche ponden weer van hem in gebruik
te ontvangen, het teeken is, dat zij totdusver den vrijen eigendom
daarvan had bezeten. Möge dus al het adellijke geslacht v a n
Do e t i c h em, dat nog lang heeft gebloeid, er eenige heerhjke
re°ten hebben gehad, uit de oorkondeu is daaromtrent niets ge-
bleken. Stadsregten ontving zij in 1233 en nog in de 16de eeuw
eeuw werd zij onder de H a n z e s t e d e n gerekend; vooral bier
en geweven stoffen worden als haar artikeien van uitvoer genoemd.
Maar deze vreedzame herinneringen beslaan slechts een kleine
plaats in, haar geschiedenis. Van herhaalde vermeestering door
C l e e f s c h e n en Ge l d e r s c h e n , B o u r g o n d i e r s en Mu n -
s t e r s c h e n , S p a a n s c h e en S t a a t s c h e troepen had zij tot
haar schade te verhalen. Eer zij in 1599 voor goed aan de Staten
kwam, was zij in dertig jaren zesmaal van meesters verwisseld.
Haar groote klok — een der zeer gewaardeerde zinnebeeiden
eener vrije stad — moest zij in 1599, kort voor haar verove-
ring door Wi l l em Lode w ij k van Na s s a u , voor honderd
gouden kroonen loskoopen, volgens het ;/altt gebruick waer dasz
ein stadt beschoszen wird, dasz sy müssen geben die beste klock
aen den general van die attelerie, offte mit denselben tho accor-
deren.” Gelukkig, dat die generaal, D o n L o y s de Vi l a s c o ,
door bemiddeling van graaf F r e d e r i k van d en Be r g nog
honderd kroonen van zijn’ eisch had laten vallen. De stad was
toch reeds verarmd en uitgeput genoeg. Vooral de Spaansche
bezetting. in den winter van 1598 was haar noodlottig geweest.
Op goeden Vrijdag 1599 waren negentig huizen verbrand ; pest en
hongersnood hadden haar bevolking gedecimeerd en ter naauwer-
nood. was zij aan een vreeselijk soldatenoproer ontkomen. Gelukkig
ook voor haar, dat zij voor het bestand alleen nog maar