door geelende esschen en ratelende peppels afgewisseld, terwijl
aan het einde een fraaije, groote villa prijkt. Hier verlaten wij
den Bosschen weg en gaan wij de spoorbaan naar T i l b u r g over,
en nu hebben wij voor ons den weg, dwars door de heide, waarin
wij tot vlak bij Oosterhout geen enkele kromming meer hebben
te wachten. Van verre reeds zien wij het torentje van T e t e -
r i n g e n uit de boschjes ter linkerhand opsteken en regts ligt
het cadettenkamp, voor ons oog door groepen jonge dennen
verborgen. Daarheen trekken jaarlijks de kweekelingen der Aca-
demie, ter oefening in kampeeren en militaire manoeuvres. Daarheen
trok in vroeger dagen meer dan eens een sombere stoet,
die een doodschuldige op zijn’ laatsten, langen en bangen togt
begeleidde. De baronnen van Breda hadden daar hun gerigtsplaats
op den eenzamen zandigen heuvel. Zij hielden ook een’ scherp-
regter in hun dienst en „de boedel van Nassou” werd wel eens
elders ontboden, om zijn treurig handwerk uit te oefenen.
De weg ligt aanmerkelijk hooger dan de uitgestrekte velden
ter wederzij, en ver kunnen wij dus rondzien over het deels tot
bouwland en dennenbosch ontgonnen, deels nog woeste heide-
landschap. Behalve Teteringen, dat toch ook nog op eenigen
afstand blijft, zien wij geen dorp of gebucht meer. Een tichelwerk
en een paar huizen vertegenwoordigen de menschelijke
womngen; 'een enkel voetganger of een boerenkar beweegt zieh
in de eenzaamheid van dit oord. Regts van ons blinken soms witte
zandduinen, of volgen dennen bosschen de golvende lijnen der
heuvels. Nu en dan döorsnijdt een karspoor de heide, maar niets
zou ons de nabijheid eener bloeijende en gansch niet onbelang-
rijke stad verraden. Maar daar vertoont zieh eindelijk een zware
steenklomp boven het houtgewas voor ons. Dat is de toren van
Oosterhout. De halfcirkels der wijzerplaten., boven hot plat uit-
komende, de contreforts op de hoeken en een klein spitsje op
een traptorentje geven van verre iets vreemds aan zijn’ vorm.
Wij kunnen reeds nu bespeuren, welk een gevaarte het is , welk
een bouwwerk ’t had moeten zijn, ' wanneer het voltooid was
gewoiden. Al weten wij ook wel, dat vaak nietige dorpjes met
reusachtige kerken en torens prijken, omtrent de beteekenis van
Oosterhout boezemt toch deze toren günstige gedachten in. ’t Is
ons ook niet onbekend, dat de plaats een belangrijke nijverheid
heeft en een’ niet onbeduidenden handel drijft en dat koning
Lodewijk haar tot een stad heeft verheven. „Maar daar is ’t
niet beter om,” zei de oud-student met het eereteeken van den
tiendaagschen veldtogt,' die veertig jaar geleden , in gezelschap
van een’ vriend, den vermoeijenden, maar schoouen zandweg tus-
schen T e r h e i d e en O o s t e r h o u t betrad. De titel van „stad
had ook destijds zooveel niet te beduiden, al was ’t toch nog
meer dan tegenwoordig. „Een allerliefst plaatsjen” zou Oosterhout
even goed zijn geweest, al had het v 1 e k of d o r p gehee-
ten. Trouwens, wij zouden misschien de benaming „een allerliefst
plaatsjen” wel een weinig beneden zijn waardigheid vinden.
Oosterhout bezit een niet gering aantal straten, waarin wij
onderscheidene deftige gevels opmerken. Een ouderwetsch huis
onderscheidt zieh door kostbaar paarsch Spiegelglas, anderen prijken
met de groote moderne spiegelruiten, evenals de sierlijke en wel-
voorziene winkels, die inderdaad met den stedelijken rang der
plaats.. niet in tegenspraak zijn. Meer dan veertig leerlooijerijen
verkondigen aan oog en neus, dat hier de lederbereiding en
lederhandel bloeit. Twee bierbrouwerijen en evenveel kunstboter-
en beetwortelsuikerfabrieken, een stoomschorsmolen, eenige ta-
bakskerverijen, een ijzer- en kopergieterij, een hooipers, eenige
steenbakkerijen, vermeerderen er de welvaart, terwijl ook een
honderd vijftig schoenmakerijen, vier billardmakerijen, drie was-
kaarsmakerijen, twee olieslagerijen en een linnenweverij vele handen
bezig houden. Twee vrij groote pleinen vinden wij er, — d e n
He u v e l , waar het nieuwe raadhuis Staat, ontsierd door drie
rijen afgeknotte linden, en d e Ma r k t , die in het midden eenige
fraaije boomen met hoog opgaande takken heeft, en waar uit een
kring van iepeu de trotsche St. J a n s ke r k zieh verheft. Die kerk
is een zeer ruime en statige kruiskerk in Gothischen stijl, van
rooden baksteen met witte banden opgetrokken. Om het prächtig
beeldhouwwerk van het altaarstuk, den C a l v a r i e n b e r g , en om