waardigs, behoudens de pas ontdekte en sinds kort ontgonnen
mijn van oudheden, die bet den wel wat al te verheven naam
van „bet Dr e n t h s c h P omp e j i ” beeft verschaft.
Wij stappen af bij Ge e r t Ku i p e r . ’t Is daar, in de niet
onaanzienlijke berberg, reeds een museum in miniatuur, maar
niet zonder belang. De kastelein is vol vuur, als hij van zijn
togten verhaalt en van zijn ontdekkingen vertelt. Moeder de vrouw
is door zijn’ ijver bezield en met weinig minder belangstelling
vervuld. De kinders deelen de voorliefde der ouders voor nrnen
en pijlspitsen, voor wiggen en aksthamers. Gisteren pas beeft de
huisvader een prächtige urne mede gebragt. Hij wilde naar zijn
boekweitveld daar ginds en koos zijn’ weg door een streek van
het Zand, waar hij in lang niet geweest was, om te zien of
hij niet nog iets nieuws kon vinden. Daar stond, op den rand
eener half weggespoelde hoogte, een uitstekend fraaije en zeld-
zame bekervormige urne van fijne bewerking, ligt rood vankleur
en met regelmatig geribden buik, zöo gaaf en ongeschonden,
alsof zij straks daar was nedergezet. De' wind bad allengs bet
zand van den grafheuvel doen verstuiven, en deze lijkbus bad na
eeuwen het daglicbt weer gezien, zonder te zijn blootgesteld aan
de gevaren, uit den aard der zaak aan het uitgraven verbonden.
Naar het oordeel van deskundigen is deze urne vooral opmerke-
lijk , omdat een dergelijke nog nooit in een’ grafheuvel gevon-
den was, maar vaatwerk van dien vorm en van die bewerking
tot nog toe alleen in hunebedden werd aangetroffen.
Wij maken ons op, om het terrein te bezoeken. Geert Kuiper
vergezelt ons met de spade op den schouder. Een gure wind
blaast over de heide. Donkere wolkgevaarten vliegen door de
lucht en hun zwarte schaduwen jagen over de wilde heuvels en
de ruwe vlakten. Soms blinken de witte toppen van schel, fantastisch
licht, als de zon voor eenige opgenblikken doorbreekt.
Soms daalt als een nevelgordijn neer, wanneer de regen in stroo-
men neerstort. ’t I s , of een digte sluijer alles rondom ons bedekt
en of wij alleen zijn in de wereld, te midden der woeste, ver-
latene landstreek, in het groote doodenveld. Zonderling is de
natuur om ons heen. Zagen wij de heide in haar liefelijkheid en
haar stille, verhevene majesteit, toen wij haar doorkruisten op
den helderen , kalmen zomermorgen en toen de stralen der avond-
zon haar deden tintelen in purperen gloed, wij aanschouwen haar
thans in een andere, niet minder indrukwekkende gedaante. Een
mansche reeks naakte zandheuvels, hier en daar met heim be-
plant, vertoont hare golvende lijnen , telkens afgebroken door diepe
kuilen en met graauwe heideschors begroeide dalen. Een breede,
lange kom, waar de harde bodem, grijs en geel en zwart van
kleur, door den wind van het losse zand is ontbloot, strekt daar
voor zieh uit. Rondom de heuvels ligt op de hooge heide een
kring van gelijkvormige, glooijende hoogten —- oude grafterpen ,
door den tijd nog gespaard. De voorgrond is met enkele ver-
warde en verweerde eikenstruiken begroeid en in de verte glin-
stert het water eener poel, tusschen biezen en rietgras. Behalve
de grafheuvels verraadt alleen een vierkant pleintje, van grep-
pels omringd, het werk van menschenhanden, maar ’t. is onze-
ker, of wij daarin den kunsteloozen arbeid van overoude bewo-
ners dezer streek, dan wel van een veel later geslacht hebben
te zien. Niet twijfelachtig is dit van de overblijfselen, die wij
alom verspreid vinden, wanneer wij in de zandwoestijn doordrin-
gen. Urnscherven liggen overal, vaak digt bijeen. Er zijn e r ,
grof en ruw, met vele kleine kiezelsteentjes doorzaaid, graauw
en bruin van kleur. Er zijn er, van fijner bewerking, ligtrood
en ten deele versierd. -— Wij zagen in de herberg te Hooghalen
en op ’t museum te Assen een paar zeer fraaije en misschien
geheel eenige exemplaren, van hier afkomstig. —- Op de plaats
waar de beker-ur.n werd gevonden, liggen in een’ kring nog de
tamelijk goed bewaarde stukken van enkele andere urnen, van
veel minder gehalte. Blijkbaar was hier de asch van verscheidene
dooden bijgezet en ’t laat zieh gissen, dat in den rand van den
heuvel eene holte werd gemaakt, om een nieuwe lijkbus te ont-
vangen, zoo menigmaal de dood eene leegte had gebragt in het
gezin, dat er zijn laatste rustplaats had. De ontgraving van wat
er van den nagenoeg geheel uitgespoelden heuvel nog over i s ,