174 h e l d b in g ’s s t ic h t in g e n .
vinden. Onvermoeid heeft hij gereisd, gesproken, gepredikt, om
sympathie te wekken voor zijn plan. Niet te vergeefs was zijn
roepstem. Door veler medewerking was hij in 1847 in Staat, de
buitenplaats S t e e n b e e k bij Zetten, „met bosch, boomgaard,
tn in , vijvers en loopend water” , aan te koopen en tot zijn doel
in te rigten. In Mej. P. Vo û t e werd een voortreffelijke directrice
gevonden en het groote werk kon begonnen worden. Boet-
vaardige gevallen vrouwen konden zieh vrijwillig aanmelden of,
door de liefde opgezocht, aan de inrigting worden toevertrouwd.
Maar Heldring zag wel in , dat v o o r k ome n van het kwaad
niet minder noodig is, dan de poging tot g e ne z in g. Reeds
lang had hij zijn zorgen ook tot verwaarloosde kinderen uitge-
strekt en menig verlaten en verwilderd kind in Christelijke ge-
zinnen ter opvoeding geplaatst. Maar de aanvrageh namen toe
en daaraan was het getal der gezinnen, voor die moeijelijke taak
berekend, niet in evenredigheid. Het gesticht T a l i t h a -K ümi
(„dochtertje, sta op”) kwam tot stand in 1857, ten behoeve
van meisjes tot zestienjarigen leeftijd.
Nog ontbrak er een schakel. Verwaarloosden boven de zes-
tien jaar, ontslagen gevangenen niet het minst, vereischten krach-
tige hulp. En in 1862 werd voor hen het huis Be t h e l (huis
Gods) gebouwd, tot een „praeventief asyl” . Eindelijk, van het
groote belang van het o n d er w i j s voor de opvoeding doordron-
gen, stichtte Heldring in 1864 een Ch r i s t e l i j k e N o rm a a l s
c h o o l , terwijl in 1871 op een-’ heuvel een kerkje verrees, dat
den veelbeteekenejiden naam van den Vl u g t h e u v e l verkreeg.
Ingerigt, om in geval van watersnood goed en leven te kunnen
bergen, staat het daar als een wijkplaats ook in hoogeren zin
en vormt het den band tusschen al de stichtingen, die, van
elkander gescheiden en onafhankelijk, toch zamen moeten werken
tot een groot en heerlijk doel.
De gebouwen zijn allen nieuw en vrolijk gelegen. Alles, wat
aan kazerne of gevangenis herinnert, moest zorgvuldig vermeden
worden, gelijk dan ook ten allen tijde de deuren openstaan
voor wie vertrekken willen. Opwekkend moet de indruk zijn en
TALITHA-KÛMI EN BETHEL.
als een vriendelijk „tehuis” moet het gesticht worden gewaar-
deerd ’t Aantrekkelijkst door ligging en geboomte, ’t bevalligst
van vorm is wel T a l i t h a -K ümi , een ruime wonmg met
twee vleugels en een begroeide veranda daar tusschen, met een
groot voorplein en een’ uitgestrekten tuin. ’t Is een prettig ge-
zigt, er de nette, gezonde kinders te zien, onder trouwe zorg
en menschkundige leiding opgroeijend tot händige dienstmaagden
en knappe huismoeders, aan den arbeid gewend — want werken
is er de boodschap. Dat luiheid des duivels oorkussen is, is voor
de bestnurders van Steenbeek allerminst een geheim. Wie die
meisjes ziet en wien het niet onbekend is in wat verwaarloozmg
en verdierlijking velen verkeerden, eer zij hier kwamen, velen
zeker nog zouden opgroeijen, als zij hier niet gekomen waren,
die slaat hen gade met aandoening en genot. En wie de luch-
tige, frissche, zindelijke vertrekken, hier tot leer- en werk-, tot
wasch- en slaapkamers bestemd, vergelijkt met de pestholen van
onreinheid en onzedelijkheid, waarin nog zoo menig kmd moet
leven, die zegent den man, wiens volharding ook dit huis heeft
gebouwd. Er is ook een strafkamertje — dat leeg is — en een
ziekenkamer, die slechts een paar pas aangekomen kinders hms-
vest, terwijl wij ’t gesticht bezoeken. De arbeid is voor dien
dag afgeloopen, behalve voor eenigen van de oudsten, die nog
wat schoon te maken of voor morgen in orde te brengen heb-
ben en op het plein wordt de rust in speien uitspanning genoten.
Wat stemmiger, misschien ook wat treuriger indruk, maakt
B e t h e l . Z i j n daar ook grooter meisjes, van wie met weinigen
reeds een bezoedeld verleden achter zieh hebben. Het gebouw is
ook wat stroef en kaal. ’t Hout moet er nog wat wassen en wat
klimop of kainperfoelie moet de stijve gevels nog wat meer om-
hullen. De taak is er ook nog moeijelijker welligt , omdat de
karakters er reeds meer zijn gevormd en het kwaad er reeds
dieper wortels schoot. Orde en reinheid, vriendelijkheid en ernst
heerschen ook hier. Van de lokalen is uit den aard der zaak
weinig te zeggen. Weelde is er niet, maar de eenvoudige vertrekken
zijn doelmatig, helder en ruiin.