kerkhof, in de dwavsstraten längs de huizen, strekken de platte,
groene schermen zieh uit. Kon de boom der tninne vrij zijn breede
takken uitslaan, wat gezellig nestje zouden zij inaken van het
stille Aagtenkerke! De kerk bewaart het kostbaar marineren graf-
gesteente van een’ der vorige ambachtsheeren, H e n d r i k Thi -
b a u t , door R om b o u t Ve r h u 1 st gebeiteld, een monument,
dat van den rijkdom en den kunstsmaak der Zeenwsche aristo-
c.ratie getuigt.
Een smal pad nevens een klein watertje brengt ons weer op
den grooten weg. Vruchtbaar zijn de landerijen, aanzienlijk de
boerenhofsteden in den omtrek. Vergeet niet., de op een’ spil
draaijende hondehokken op te merken, die op Walcheren eigen-
aardig zijn, en waaraan de boer niet zelden vrij wat kleur en
yerguldsel besteedt. Een dier hofsteden op een kleine hoogte,
onder lioogstammige iepen ter zijde van den grintweg, heet h e t
k l o o s t e r , of wel: Wa t e r l o o z ewe r v e . ’t Was in vroeger
tijd een Clarissen-convent, door graaf F l o r i s V in No o r d -
Be v e l a n d gesticht, maar sedert herwaarts overgebragt, en dat
het op „een watervrije werf” werd gebouwd, moest het beveiligen
tegen de overstroomingen, waaraan het tot dusver had bloot ge-
staan. ’t Was later een niet onaanzienlijke buitenplaats, met een
groot, deftig heerenhuis en een’ achtkanten toren, in dubbele
grachten gelegen, en uog niet lang geleden moeten er fraaije
schoorsteenmantels, beeiden en kunstig snijwerk uit het oude huis
zijn gesloopt, terwijl ruime kelders er onder werden aangetroffen.
De niet zeer breede grintweg slingert voortdurend door een
vruchtbare landstreek, waarin niet veel opmerkelijks ons bijzon-
der treft. ’t Zijn wei- en bouwlanden, van slooten met steile
kanten omringd, — ’t zijn somtijds rijen van hooge iepen of groene
hagen, die den weg omzoomen, — ’t zijn hofsteden, hier en
en daar in het veld of aan den weg, — ’t zijn enkele vlied-
bergen, eenzaam uit de vlakte zieh verheffend, die wij voorbij
komen. Nu en dan blinken de duinen in de verte en van tijd
tot tijd zien wij op de open wegen tusschen de akkers eemge
Wagens, ferugkeerend van het Domburgsohe feest. Aan buitenplaatsen
was dit meer afgelegen deel des eilands nooit rijk, en
die er waren, zijn meest verdwenen. Het fraaije bosch, dat eens
het oud adellijke huis Poppe ndamme versierde, is gesloopt,
toen de edele huizinge zelve in een aanzienlijke boerenwoning
werd veranderd. Nog is de piek door vrij wat geboomte onder-
scheiden, maar ’t is toch niet meer dan een gering overblijfsel
van het vijftal lange lanen, waartoe evenveel poorten den toegang
openden. En van den tuin, met den beplanteu vliedberg in de
vierkante gracht, is evenmin als van de vijvers iets meer te ont-
dekken. Hadden wij den weg genomen over Gr i j p s k e r k e , dat
daar ginds met zijn torenspits en zijn’ molen in het hout lig t,
dan hadden wij nog een deel gevonden van het eenmaal deftige
Mo l emb a i x , waar, naar de overlevering, H u i g de Gr o o t met
Ma r i a van R e i j g e r s b e r g e n als verloofde verkeerde, maar
van Mu n n i k h o f , de vroegere uitspanningsplaats der Middel-
burgsche abdijbewoners van lageren rang, later een zomerverblijf
van „vader C a ts ” , zouden wij geen’ steen noch boom meer zien.
Zoo ontvangen wij overal den indruk van verdwenen luister,
wanneer wij ons de verhalen herinneren van den tijd , toen Walcheren
met meer dan zeventig buitenplaatsen prijkte. Maar als wij
daaraan niet gedenken, dan spreken die welige velden en wel-
varende boerenwoningen ons waarlijk niet van achteruitgang en
verminderden bloei. En vergelijken wij niet onwillekeurig het
tegenwoordige landschap met het eiland, zooals het zieh moet
hebben vertoond, toen het overal met digte plantages, rijke bloem-
tuinen en statige heerenhuizen was bezaaid, dan belet ons niets,
de ruime vergezigten over akkers en weiden te genieten, zooals
zij verdienen. Een muurbrok van de oude kerk van B u t t i n g e
werkt er toe mede, om de dagen, die voorbij zijn, weer terug
te roepen voor onzen geest, en een andere herinnering aan het
grijs verleden wordt opgewekt, als wij op oude steenen palen,
niet ver van Middelburg, den naam S a n d v o o r t lezen. Dat is
ook de naam van het gehucht, welks huizen längs den keiweg
staan, en dat misschien eens een dorp van meer aanzien was. Ni c o laas
van P u t t e n had er in 1249 een erf geschonken aan de