lang, althans sinds 1738, is het Schütterst of een herberg; vroe-
ger was het eene buitenplaats van eenig aanzien, omstreeks-
1630 aangelegd. Vergefelijk zou de dwaling zijn, wanneer men
het hield voor de Doelen der handboogschutterij, die hier van
1587 tot 1665 heeft bestaan. Toch zou ’t een dwaling wezen ,
want voorzoover bewijsbaar is, heeft dit gebouw nooit met de
edele handboog in eenige betrekking gestaan. De echte „Schutters-
hof” is tegenwoordig een bleek aan den weg naar Westkappel.
Domburg was in der tijd een hooge heerlijkheid. Op de galg-
hil stond het zinnebeeid van het halsregt der Heeren, en een en
andermaal deed ook het somber werktuig des doods zijn treurige
dienst. Van de oude Heeren v an Domb u r g , die hun’ naam er
aan ontleenden, is weinig bekend. ’t Schijnt, dat de heerlijkheid
omstreeks 1351 aan de grafelijkheid is vervallen , toen Heer B o u-
dewi jn zieh tegen Ma r g a r e t h a had gewapend. In 1452 werd
zij met Vlissingen en Westkappel aan H e n d r i k van B o r s e l
e n van V e e r e verpand en werd dus een deel der uitgestrekte
bezittingen van dit magtig en rijk gegoed geslacht. Ook deelde
zij het lot van de erfgoederen der Borselens, die aan Max im i-
l i a a n van B o u r g o n d i e behoorden. F i l i p s II werd in 1567
kooper, maar geen eigenaar, want zijn heerlijkheden in Zeeland werden
door de Staten aangeslagen en geveild, en zoo kwam Domburg
in 1581 aan prins Wi l l em. Wi l l em II verkocht de
heerlijkheid aan Middelburg en sedert 1679 was zij in ’t bezit
van de v an d e P e r r e ’s, C a u ’s, D i s h o e c k s en Sl icher s .
Alleen de Di s h o e c k s schijnen er een heerenhuis te hebben
bewoond, dat nog als h e t h o f bekend is, en, al werd het in
1769 tot een boerderij vernederd, het heeft nog eenige over-
blijfselen van vroeger aanzien, gelijk het thans ook weer tot
buitenplaats);is opgeklömmen. Wij vinden een’ der ingangen aan
den Westkappelschen grintweg, die hier tusschen het barre duin
en een wild en digt begroeid bosch, met doode toppen, doorloopt.
Een lange iepenlaan, ouderwetsch gesnoeide linden, een
groote langwerpig vierkahte vijver en een tamelijk deftig huis
zijn nog overgebleven van de sieraden, die eertijds h e t h o f
te Dom b u r g onderscheidden, en fraai is het gezigt van den
weg voor het huis, waar wij tusschen de forsche stammen en
överhangende takken van eerwaardige boomen het dorp te midden
van zijn velden en boschjes zien liggen. Van -hier keeren
wij door de met hooge iepen beplante dorpsstraat naar het logement
te rug, om nu weldra het vriendelijk en welvarend oord
te verlaten.
Westkappel bezoeken wij ditmaal niet. ’t Ligt ons te ver
uit den weg, als wij dezen avond nog te Middelburg terug willen
zijn. ’t Zou ook alleen om den prächtigen, zwaren zeedijk
zijn, wanneer wij derwaarts gingen. De voorinalige stad is een
weinig beteekenend dorp geworden, dat op zieh zelf ons niets
te zien geeft, dan een heerlijk zeegezigt. Welligt ontbreekt ons
later de gelegenheid n ie t, om den belangrijken togt van Vlissingen
uit te maken en een ander merkwaardig deeL van Walche-
ren te leeren kennen.
Over A a g t e n k e r k e nemen wij de terugreis aan.
Twee wegen leiden derwaarts: de r o z e n l a a n , die haar’
welluidenden en veelbelovenden naam ontleent aan de menigte
van wilde rozenstruiken, daar tierend en bloeijend, en de weid-
jes , een smal, voetpad over de weilanden, met tal van vonders
over tal van slooten. Wij kiezen »de weidjes” , het vreedzaam
gebied der gladde, welgedane runderen. Längs dorens en wilgen,
die den waterkant omzoomen, over de ruime, groene velden,
waarboven een oude vliedberg uitsteekt, met duinen en boschjes
in ’t verschiet en den kerktoren voor ons, gaan wij rüstig voort,
onder den indruk van het kalme landschap om ons heen en van
den klaren avondhemel daar boven. Zoo komen wij in Aa g t e n kerke,
het dorp der geschoren linden. In het vierkant om het