108 OOST-SOUBURG.
met haar roode daken in het digte groen. O o s t - S o u b u r g heeft
een min of meer D r e n t h s c h voorkomen. Wel zijn de huizen
met hun steenen puntgevels in anderen stijl gebouwd, wel vin-
den wij hier de zorgvuldig geboende voetpaadjes van klinkers
längs de woningen, die aan N o o r d -H o l l a n d herinneren. Maar
de breede grasranden aan weerszijde van den weg, de hoogstam-
mige iepen, die zieh daaruit verheffen, het overvloedig geboomte,
waarin vele huizen half zijn verscholen, dat alles doet ons aan
de Drenthsche brinken denken. Het dorp is spoedig gezien. Veel
opmerkelijks treffen wij er niet. aan. De kerk, in 1250 gestiebt
en dus sinds lang niet meer de kapel uit de 10 de eeuw, maar
niettemin oud en aanzienlijk, is met ;/portland” bepleisterd en de
grafteekens van de vice-admiralen d e Smi t van d e n Br o e c k e
en Ve r d o o r e n , op het kerkhof daaromheen, onderscheiden zieh
meer door eenvoudigheid, dan door kunstwaarde. Iets deftigs
hebben de beide ingangen in den kerkhofmuur door de steenen
leeuwen, die het wapen der gemeente in de sterke klaauwen
houden, maar bijzonder eigenaardig is toch deze versiering van
den toegang tot de stille rustplaats der dooden niet. In Zeeland
schijnt het evenwel niet ongewoon, dat een kerkhofhek niet te
onderscheiden is van het hek eener adellijke hofstad. En niet in
Zeeland alleen blijkt het, dat de symboliek juist niet tot de
sterke zijden van ons geslacht. behoort! De dubbele rij boomen,
die aan de dorpsstraat zulk een liefelijk voorkomen geven, eindigt
bij de kerk, en al blijven de huizen even net en goed onderhouden,
dit gedeelte van het dorp heeft het eigenaardige en aantrekke-
lijke van het andere deel niet. Daarentegen heeft het een vrij groot,
ouderwetsch heerenhuis, met tuin en hek en linden, waar de
vice-admiraal d e Smi t van d en Br o e c k e den laatsten tijd
zijns levens doorbragt.
Nu moeten wij kiezen.
Yoor ons ligt de weg naar V l i s s i n g e n . Wij hebben dien
slechts te volgen, om in een half uur daar te zijn. Na er ’t
NOG ONVERVULDE BELOBTEN. 109
merkwaardige te hebben gezien, kunnen wij bij het badhuis het
heerlijke gezigt op den mond der Schelde en op de zee genie-
ten, om voorts over K o u d e k e r k e naar de hoofdstad terug te
keeren. Dat brengt ons in een der belangrijkste steden en door
een der schoonste gedeelten van Wa l c h e r e n . ’t Is dan ook
een toer, die in den regel wordt gedaan. Met rijtuig is ’t ook
wel te doen. Maar de vreemdeling moet zieh dan met een’ op-
pervlakkigen blik over het landschap en met een vlugtig bezoek
aan Vlissingen vergenoegen, wanneer liij althans niet meer dan
een’ namiddag er aan wijden wil. Wij kunnen er ditmaal geen
langer tijd aan besteden en de oude stad met haar nieuwe dok-
ken en havens, de belangrijke stad met haar roemruohtig ver-
leden en haar grootsche verwachtingen, heeft er aanspraak op ,
dat haar vrij wat meer worde geschonken. De prächtige, kostbare
,- uitgestrekte inrigtingen voor handel en scheepvaart nemen
ligt een paar uur in beslag. Wat er van de voormalige werven
en gebouwen der Marine overbleef, wat er overigens op de straten
en längs de kaden valt op te merken, wat in het stadhuis is te
vinden en van het platte dak is te overzien, dat alles zou ons
nu te lang moeten ophouden. En bovendien — Vlissingen maakt
thans een’ treurigen, een’ weemoedigen indruk. Waar zijn de
schepen, die havens en dokken moeten vullen? Behalve een paar
stoombooten der Maatschappij Ze e l a n d zouden wij er welligt
geen enkel vaartuig vinden. Waar zijn de kooplieden, met hun
kapitalen en hun’ ondernemingsgeest, die leven moeten brengen
in die ruime waterbassins, op die breede kaden? Waar zijn de
takelaars en de stouwers en de sjouwerlieden, die door bekwaam-
heid, ijver, geschiktheid en degelijkheid de schepen en stoomers
naar de Vlissingsche haven lokken? Zullen wij een kwijnende,
halfvervallen stad gaan zien, met een schitterend aanhangsel,
dat haar drukt en haar iuwoners in den grond boort, als een
achteruitgaand gezin, dat voor zijn fatsoen ver boven zijn krachten
moet leven? Zullen wij niet liever wachten, totdat de hoop
in vervulling gaat, totdat de toekomst van Vlissingen wat meer
gewaarborgd mag heeten, totdat er stoombooten en schepen al