116 BEN GESPAAB.DE POOET.
De wandelaar, wiens S c h e t s e n u i t Z e el a nd in 1875 in
d e Aa r d e en h a a r Vo l k e n zijn opgenomen, was een liarts-
togtelijk vriend van den ouden tijd. Het tegenwoordige geslacht
kan geen goed bij hem doen. De slooping van de Vl i s singsche
p o o r t haalt den Middelbnrgers een strafrede op den hals, om
hunne onverschilligheid voor de oude poorten, ,/die wel degelijk
behoorden tot de physionomie der stad.” Hij vindt het zelfs min
of meer onverklaarbaar, dat die poort, als zij vallen moest,
niet zorgvuldig is afgebroken, en elders, op een geschikte
plaats, weer werd opgebouwd. De Middelburgsche raad had bij
hem en bij zijn geestverwanten daarvoor dan maar eens een col-
lecte moeten doen. Inderdaad hadden ook wij bij onze omzwer-
vingen menigmaal gelegenheid, het verdwijnen van allerlei oude
gebouwen te betreuren, ook wel, ons te ergeren over vanda-
lisme, dat noodeloos sloopt, of zorgeloos verwaarloost, of smake-
loos oplapt. Maar wij wenschen ons toch te wachten voor het
stellen van bespottelijk overdreven eischen en zoowel een oog
en een hart te behouden voor de behoeften en voor de licht-
zijden onzer maatschappij, als rekening te houden met den gelde-
lijken toestand onzer steden en dorpen, onzer burgerlijke en
kerkelijke gemeenten en corporatien. Niets gemakkelijker, dan
luid over barbaarschheid wraak te roepen, wanneer men de kosten
voor behoud of restauratie van dergelijke kunstwerken een-
voudig door anderen laat betalen! En wij willen ons ook voor
onbillijkheid wachten. Waarom heeft de man, die zooveel heeft
te zeggen over de onverschilligheid der Middelburgers voor ^de
physionomie hunner stad” , niet vermeld, dat zij in ’t plantsoen
d e Ko e p o o r t hebben gespaard? Daar kon hij behouden blij-
ven; daar maakt het in 1735 van baksteen opgetrokken ge-
bouwtje —• al was het ook niet het schoonste der Middelburgsche
poorthuizen — tusschen het hooge hout en het donker groen der
wallen een’ aangenamen indruk; daar bewijst het, dat niet enkel
blinde sloopingswoede onze stedelijke besturen bezielt.
Bij de Ko epoo rt kunnen wij een’ blik werpen op het zeer
ruime plein, dat in zijn’ naam h e t Mo l e nw a t e r de herinne-
EEN EIJK LANDSOHAP. 117
ring bewaart aan den tijd , toen het inderdaad een uitgestrekte
waterkom was, van deftige gebouwen omringd en met den Haag-
schen Vi j v e r b e r g vergeleken. En dan gaan wij de poort uit.
Een brug is er niet, maar een pontje brengt, ons over de gracht.
Wij hebben den voet op den beplanten buitensingel gezet. Nu
gaat het de velden in. Waren wij het Mo l e nw a t e r ten einde
geloopen, dan waren wij längs den kruidtuin en het gasthuis
in de N o o r d p o o r t s t r a a t en voorts op den No o r dwe g ge-
komen. Dat is de Domburgsche straatweg. Wij hadden trouwens
uit het nieuwe en aanbevelenswaardige hotel tegenover den zij-
gevel van het stadhuis in veel korter tijd dien weg kunnen be-
reiken, wanneer wij de wandeling längs de wallen en den togt
door het veld niet boven den kortsten weg hadden verkozen.
Een vriendelijk pad leidt ons van den buitensingel tusschen
frissche weiden , nog vochtig van den dauw, waar roodbonte runderen
grazen. Krachtig wordt het groen van gras en geboomte door
de morgenzon getint en helder blinken daar ginds aan den straatweg
de steenen palen van een deftig hek tegen het donkere hout
van den achtergrond. Daar lag eens de schoone lusthof Kl a a -
r e n b e e k , waarvan de aanleg door den vroegen dood des eige-
naars wel onvoltooid bleef, maar die toch geenszins onder de
minsten van Walcheren werd gerekend en om zijn groote vijvers
en sierlijke prieelen vermaard was. Längs hooge iepen en grijze
wilgen, längs uitgestrekte weilanden, van boschjes omringd en
goudgeel gekleurd door de bloemen, in schaduwrijke laantjes,
waar het invallend licht geestig door het loover speelt en de
vogels fluiten en zingen en tjilpen, voorbij kloekß hofsteden met
hun tuinen en boomgaarden, loopt het slingerend voetpad lustig
voort. Rijk is het landschap. Huizen en boomen, menschen en
dieren, weiden en akkers getuigen als om strijd van welvaart en
kracht. Overal afwisseling van nieuwe, vriendelijke tafereeltjes ,
en als wij een oogenblik stilstaan, om achter ons te zien, dan
zien wij telkens hoog boven den groenen gordel, die de stad
omgeeft, den ranken toren der abdij, de sierlijke lijnen van den
stadhuistoren, den zwaren koepel der O o s t e r k e r k , door de
\