het kasteel, links de kerk.- Slechts een paar körte straten scheiden
ons van die twee belangrijke bouwwerken, die met de ge-
schiedenis dezer stad zoo naauw zijn verbonden, gelijk in den
regel kasteel en kerk t. met de geschiedenis onzer steden en
dorpen zijn. Niet altijd, maar toch meestal, is ’t in de middel-
eeuwen de loop der zaken geweest: een of ander edelman sticht
een vasten bürgt, onder de bescherming dier sterke muren
en van dien magtigen Heer worden eenige huizen en hutten ge-
bouwd, — straks is er een bedehuis noodig en zijn de omstan-
digheden günstig, dan breidt het dorp zieh uit rondom de kerk.
Niet zelden ontvangt het dan stadsregten en wordt het met wallen,
grachten en poorten versterkt. Soms wordt door den landsvorst
de opkomst der steden bevorderd, om de magt der edelen te
breken; vaak is t ook de Heer zelf, die privilegien en handvesten
geeft, maar dan ook bestuur en regtsdwangin eigen handen houdt,
Menigmaal heeft hij ook zijn’ onderzaten de kerk geschonken; in
elk geval heeft zijn geslacht. haar versierd en begiftigd en door-
gaans ook daar zijn laatste rustplaats gekozen. De tijden veränderen.
De bürgten vervallen; zij worden gesloopt of herbouwd. De
kerken blijven en binnen hun gewijde wanden worden de herin-
neringen aan soms lang uitgebloeide geslachten bewaard doör
graftombes en zerken.
Zoo is ’t ook in Breda gegaan. Daar was een kasteel, voor
dat er een stad, lang voor dat er een kerk was. Maar de kerk is
veel ouder dan het tegenwoordige kasteel en wat de nagedachtenis
der P o l a n e n s en N a s s a u ’s levendig houdt, dat is daar nog
bijna alleen te vinden, waar hun grafteekens prijken, met hun
beeiden en wapenschilden, onder de statige gewelven van het
hooge koor.
De Polanens waren niet de oudste Heeren van Breda, maar
eerst nadat de heerlijkheid in 1351 aan hun geslacht was gekomen
schijnt de tegenwoordige stad eenige beteekenis te hebben ver-
kregen. In overouden tijd behoorde de latere baronie tot het
uitgestrekte graafschap St r i jen, dat tusschen d eOu d e Maas ,
de S c h e l d e en de Don g e gelegen, het westelijk gedeelte der
tegenwooi'dige provincie No o r d B r a b a n t , benevens een deel
van het thans tot Zu i d Ho l l a n d gerekende bevatte. De als
Heilige vereerde dochter van Pep ijn van Landen, G e e r t r u i d a ,
wier naam in dien van G e e r t r u i d e n b e r g overbleef, zou het
in 664 aan haar’ neef Wi t g e r hebben nagelaten. In dien tijd
bestond er echter nog geen graafschap S t r e i j e n , maar moeten
de sedert aan Breda onderhoorige landen onder de gouw Ta-
x a n d r i a gerekend worden. Eerst twee eeuwen daarua verschijnt
het in de geschiedenis. Allengs werd sedert het graafschap ge-
splitst, ten deele ook door Ho l l a n d ingekort en ten deele door
den St. Elisabethsvloed verzwolgen. Naar men zegt, had graaf
Ra gine r in 1039 zijn landen onder zijn zonen verdeeld, waarbij
H e n d r i k de landstreken ontving, die later als de baronie van
Br e d a en het markgraafschap Be r g e n op Zoom bekend zijn.
Maar de oudste geschiedenis dezer streken is zeer onzeker. Stellig
was. het land moerassig en veenachtig en eerst langzaam vormde
zieh, door huwelijk, beleening, inpoldering en aankoop, eene belangrijke
en uitgestrekte heerlijkheid. De naam Breda komt eerst
in 1116 in de oorkonden voor, en van een’ bürgt aldaar wordt
eerst in 1190 gesproken, terwijl het geslacht der eerste Heeren
in de mannelijke lijn was uitgestorven in 1287. Destijds had een
verdeeling dezer toen zeer aanzienlijke heerlijkheid plaats. R a s
v an Ga v e r e n verkreeg Breda, Ge r a r d van We z ema l e
Bergen. De hertog van Brabant kocht het land van Breda in
1326 uit den met schulden bezwaarden boedel van G e r a r d van
R a s e g e m en verkocht het in 1351 aan een’ magtig Hollandsch
edelman uit het geslacht der Du i v e n v o o r d e s , J a n , Heer van
P o l a n e n en de Leck. Met andere goederen in den omtrek, uit
de aanzienlijke nalatenschap van Heer Wi l l em van D u i v e n -
v o o r d e haar toegekomen, bragt de rijke erfdochter van J a n II
de schoone bezitting aan haar’ echtgenoot E n g e l b e r t van
Nas sau. Na hem kwam zij achtereenvolgens aan hun’ zoon J a n
en hun’ kleinzoon, den sclntterenderi graaf En g e l b e r t . I I , om
in 1504 aan diens neef He n d r i k over te gaan. Graaf Hendrik
was gehuwd met Cl a u d i n e van Ch a l o n s , de dochter des