„Gelukkig” zeggen wij. Want waren de eischen dragelijk geweest,
de radeloosheid zou ze hebben ingewilligd, en wat zou er dan
wel van ons land zijn geworden !
Ook de geschiedenis van het huis is met zijn eerwaardig voor-
komen en zijn schoone omgeving dus wel in overeenstemming
en ruimschoots draagt. zulk een verleden b ij, om den luister van
het slot te verhoogen.
Van het inwendige wordt alleen de groote zaal voor den be-
zoeker opengesteld, maar ’t beloont de moeite wel, den toegang
te vragen. Wij moeten daartoe de brug over den hier vrij breeden
IJsel over, of liever over een’ der beide armen, die het eiland
vormen, waarop het huis is gebouwd en „het stedeken voor het
huis” is gelegen. Dat oudste deel van het voormalige stadje is
klein, ’t Bestaat uit een enkele straat, met aaneengesloten huizen
betimmerd en heeft niets van de bevalligheid van het nieuwere
deel aan den straatweg, dat eerst na den aanleg van dien weg
ontstond. Hier ook geen prächtige loofgewelven, zieh uitbreidend
over de daken. Alleen bij ’t begin een zware kastanje, met wat
men in Zeeland „een klapbank” zou noemen en ook wel in
Keppel een klapbank zal zijn. Aan ’t. eind van de dorpsstraat is
tusschen zware steenen palen, met de wapens van Ke p p e l en
P a l l a n d t versierd,. de groote oprijlaan naar het kasteel. Een
tuinmanstelg brengt ons door het deftige park, vol eiken en
beuken, platanen en kastanjes, naar het huis, dat in een’ ruimen,
van eikenlanen omringden vijver ligt. Het vroegere 'voorplein met
de nevengebouwen, eveneens uit een gracht. oprijzend en alleen
door een brug te bereiken, is veranderd in een’ sierlijken aanleg
met gras- en bloemperken, sparren en kastanjes, bruine beuken
en slanke populieren. Alleen een oude toren bij den stal is er
nog van over. Dat is „de dieventoren” en daar binnen worden
nog eenige strafwerktuigen bewaard, uit den tijd , toen Keppel
een hooge heerlijkheid was en eigen halsregt liad. Heeft overigens
K e t s een fraai gezigt op ’t kasteel — logement en dorp beantwoor-
den die beleefdheid, door aan het voorplein eveneens een niet
verwerpelijk point-de-vue aan te bieden.
Wanneer de hooge voordeur zieh opent, treden wij een ruime,
rijk gestucadoorde vestibule binnen, waaruit een trap naar de
groote zaal leidt. Hier vinden wij een aantal kostbaarheden,
—■ vazen van marmer en porselein, gebeeldhouwde tafels, stoelen
met geborduurde zittingen, prachtbanden, bont beschilderde hou-
ten beeiden, een antieke pendule, kostbare bokalen — voorts
een’ kunstvol geneden schoorsteenmantel, met kleurige wapen-
schilden prijkend en — wat vooral de roem van Keppel is —■
een menigte afbeeldsels van vorsten en vorstinnen uit de eerste
helft der 18rte eeuw en familieportretten, vooral afkomstig van
Ch r i s t i a a n Ka r e l van L i n t e l o , heer van de Ehz e , diplo-
maat en geleerde, edelman van grooten invloed en edel mensch,
die niet onbetreurd heenging. Zijn dochter Sof i a Do r o t h e a
bragt, na haars vaders dood, nevens de heerlijkheden de Ehz e
en W a 1 fo r t , ook deze hoogstbelangrijke verzameling aan hären
echtgenoot F r e d e r i k Wi l l em F l o r i s van P a l l a n d t .
Na ’t verlaten van het huis en het park werpen wij nog een’
blik op den tweeden rivierarm, die van ouds den watermolen in
bewegiug brengt, en op de vlakke velden, aan deze zijde van
Keppel zieh uitstrekkend. Zij lokken ons niet a an, om längs den
kalen weg naar den kant van Emme r i k onze onderzoekingen
voort te zetten, al volgt het oog met welgevalleu den kronke-
lenden stroom, die zieh slingert door vruchtbare weiden, met
boomgroepeu versierd en waar bonte runderen grazen, terwijl het
trotsche hout van den straatweg daarginds zijn schoone vormen
vertoont, en op den voorgrond het waterrad plast. Meer trekken
ons de eikenlanen, die hier het kasteelbosch begrenzen, al munten
zij ook niet door bijzonder zwaar en fraai geboomte uit. En bij
vernieuwing boeit ons het uitzigt van de eerste IJselbrug op het
frissche water, voortstroomend onder de overhangende takken der
wilgen en zieh verliezend als in een gewelf van groen.