sehen een paar geel gepleisterde kommiezen-huisjes. ’t Is in zoo-
ver jammer dat deze poort, die aan de buitenzijde van arduin-
steen was opgehaald en met een klokkentorentje prijkte, moest
worden gesloopt. Misschien had zij knnnen blijven staan, ofschoon
dan toch altijd slechts als Ornament, want ook de weg, die aan
de overzijde der stadsgracht aanving, is er niet meer. De oude Mid-
delburger, die na een afwezigheid van eenige jaren in de stad terug
kwam en ouder gewoonte zijn schreden naar het Vl i s s i n g s c h e
wa g e n p l e i n rigtte, zou daar stniten tegen het kanaal, en zijn
oog zou, in plaats van op de groene laan, op den spoorwegdijk:
rüsten. Hij zou zieh moeten laten teregt helpen in de stad zijner
vaderen, want het begin van den Ylissingschen weg ligt in een
hem onbekende buurt. Den kant naar ’t Station moeten wij op,
door een nieuwe wijk met moderne huizen, de kanaalbrug over
en voorts door een opening in den dijk, ook hier er op inge-
rigt om bij hoogen vloed gesloten te kunnen worden. Dan körnen
wij een stuksken' van den ouden buitensingel over, met
een paar buitentjes, wier uitzigt er door den spoordam niet op
verbeterd is, en als wij nu een kleine bogt maken, dan zijn wij
op den Vlissingschen weg, tusschen boschjes en opgaande iepen.
Dat was van ouds een zeer vermaarde weg. De landstreek, waar-
door hij leidde, gold voor de Walchersche lustwarande bij uit-
nemendheid. En ten gerieve van het druk verkeer was hij reeds
in 1648 bestraat. Een groote zeldzaamheid! Wij kunnen die voor-
keur wel begrijpen. Het digte hout van het buitenverblijf We l se
1 e&en en de hooge boomen van d e P a r e l , de weiden, die O O O '
wij geen „groene” weiden kunnen noemen,: zoozeer zijn zij met
geele boterbloemen begroeid, getuigen van de vruchtbaarheid
van den bodem en ’t verwondert ons niet, dat de welgezeten
burgers der hoofdstad hier gaarne hun zomerhuizen stichtten en
hun lusthoven aanlegden. Maar de dagen van kwijning kwamen
en in later tijd gaven de gemakkelijker reisgelegenlieden aanlei-
ding, om verder van huis het schoone jaargetijde door te bren-
gen. Beide oorzaken hebben kraohtig zamengewerkt, omhetaantal
buitenplaatsen ook hier aanmerkelijk te verminderen. Misschien
zieh wij nog een overblijfsel van zulk een voormalige heerenhof-
stede in die fraaije palen met het sierlijke hek, die thans den ingang
van een molenwerf uitmaken. Maar de meesten gingen te
niet, zonder sporen na te laten, ’t ls ook vrij wat stiller op den
weg geworden, sinds spoorwagen en stoombarge de beide naburige
steden verbinden en de oude' „pietjes wagens” niet meer over
de steenen rammelen. Ook brengen de tijdsomstandigheden ’t
niet mede, dat J a nm a a t met den speelman naast zieh rijdt en
rost. Noch de Oostinjevaarders in de havens en dokken, noch
de „rijksdaalders” in de zakken der pikbroeken zijn zoo over-
vloedig, dat men tooneelen zal zieh als in de dagen, toen Middelburg
en Vlissingen door handel en scheepvaart bloeiden. Geen
lustige matrozen meer, die drie wagens huren, een voor zieh
zelven, een’ voor hun’ h o e d /e e n ’ voor hun’ rotting. WM Wie
heeft -zelfs ooit een’ matroos met een’ rotting gezien! S Geen
dolle jagten meer met de afgebeulde knollen rondom de k e rk ,
waarbij het zweepslagen regent op het voorspan en rijksdaalders
op den voerman. Geen gewoel meer op den straatweg van tegen
elkander wedrennende rijtuigen, volgepropt met weelderige burgers
of boeren, tenzij dan misschien, als ’t ergenä kermis is in
de buurt. En stellig is ’t getal der wagens, dagelijks heen en
weder rijdend, tegenwoordig volstrekt niet ongeloofelijk meer.
Kalm en rüstig is de straatweg geworden. Toch heeft hij nog
geenszins al zijn aantrekkelijkheid verloren. Vooral de buurt de
Ab e e l e bleef nog een vriendelijk plekje. Ook hier bragt de loop
der tijden verandering. Het oude kasteel, dat eens het middel-
punt der heerlijkheid en de zetel van een edel geslacht was, is
reeds eeuwen lang niet meer te vinden. Zelfs de plaats, waar
het stond, schijnt niet meer bekend. Allengs werd zijn naam als
die eener veelbezochte herberg vermaard. De wandelaar vond
aan d e n g r o o t e n Ab e e l e een vuurtest met een kooltje, om
zijn pijp aan te»,steken, en die vriendelijke oplettendheid van den
kastelein diende wel door een kleine vertering erkend te worden.
De voerlieden der wagens plagten hier met ontferming over hun
paarden bewogen te worden. Geen hunner was zoo onbarmhar