woordig digtgemetseld en ’t is nog niet gebleken dat de kriigs-
tucht er onder geleden heeft.
Nu gaan wij den wal. op, den wal met de oude, eerwaar-
dige kastanjeboomen. Wij zijn bij de twee oude torens en de
waterpoort. De eerste toren draagt den krijgshaftigen naam van
G r a n a a t t o re n. De tweede, vermoedelijk om vreedzamer gedachten
te wekken, heet naar de onschuldige du ive n. Beneden
ons zien wij een kleine waterkom met gemetselde wanden. Dat
f het ®Pa n j a a r d s g a t , het overblijfsel van den uitloop der
kasteelgracht. Daar loste het zeepaard zijn vracht in den nacht
van den 3«“ Maart 1590. Prins Maurits hield het vaartuig in
eere, dat de sterke stad had gewonnen. Onder een pannen dak
werd het sinds binnen de wallen van het kasteel bewaard en
toen de gouverneur Justin us van Nassau, na een wakkere ver-
dediging van elf maanden, meer nog door honger dan door de
wapenen overwonnen, Breda aan Spinola moest overgeven, ver-
zuimde hij met, „het oudt verrot turfschip” te bedingen onder hetgeen
de bezettmg mögt medevoeren. Een hooge, breede wal,
met breedgetakte, lommerrijke iepen begroeid, leidt van den
Du i v e n t o r e n naar het bastion Be k a f , dat met het bastion
D u i f h u i s , aan den N. O. hoek van het plein, van de door
graaf Hendrik aangelegde vestingwerken overbleef. Daar is de
exercitiebatterij, voorzien van belegerings-, vesting- en kustge-
schut van verschillend kaliber, en in de nabijheid is een schiet-
baan voor draagbare vuurwapens, terwijl de exercitieloods, de
scnerm- en gymnastiekzaleu tusschen de beide bastions gelegen,
zijn en een met allerlei hindernissen bezet terrein bij het Span-
j a a r d s ga t tot oefeningen in ’t bestürmen van verdedigingswerken
gelegenheid geeft. In de fraaije laan längs de gracht, die het
voorplein van het Valkenberg scheidt, kunnen wij onze wande-
ling door en rondom de Academie als geeindigd beschouwen.
Wij kwamen nog juist bijtijds (October 1879). Niet lang meer
zullen die oude wallen het kasteel omringen en het eerwaardig
hout aan den Z. en W. kant is ten ondergang gedoemd. In de
wet van 18 April 1874 was ook Breda ter ontmanteling aangewezen
en de vesting had dan ook geen reden van bestaan meer.
Maar de toenmalige Minister van Financien begreep, dat er ge-
bouwen of voorwerpen konden zijn, die uit hoofde hunner waarde
voor geschiedenis en kunst behoorden gespaard te blijven. De
Rijlcs-adviseurs, daaromtrent geraadpleegd, meenden, dat het
wenschelijk was, de werken rondom de K. M. A. te behouden,
„omdat zij in een zeer kort bestek drie onderscheiden perioden
uit de geschiedenis der verdedigingskunst vertegenwoordigen en
de herinnering aan het turfschip van 1590 zieh er aan verbindt,”
De verzekering werd daarop van den Minister van Ooilog ont-
vangen, dat geen der door de Adviseurs genoemde werken zou
gesiecht worden en alleen een versmalling van de courtine en
een verandering van het bastion Be k a f noodig was. Later blijkt
evenwel de Regering van inzigt veranderd te zijn, althans tijdens
ons bezoek heeft de aanbesteding van het siechten der omwal-
ling reeds plaats gehad. 1 Gelukkig zal althans de waterpoort
met de beide torens, vermoedelijk ter eere van het turfschip,
gespaard blijven. Nieuwe blokken huizen zullen aan den N. kant
de oude buitenwerken vervangen. Een laan, met kastanjes en
linden beplant, zal leiden over de plaats waar de bastions en
courtines oprezen. Maar opdat op die gesloopte vestingmuren de
verzoeking nie t’te groot zou worden, om droomen van eeuwigen
vrede te droomen, zal de nieuwe exercitiebatterij met haar ge-
weldige vuurmonden ’t herinneren, dat bereid te zijn tot den
oorlog vooralsnog onmisbaar is, om op vrede te durven hopen.
Vrede blijve ’t voor ons goede vaderland. Ons leger zij als een
parapluie, die een ordentelijk mensch dient te bezitten en die
hij koopt, in de hoop dat hij die niet noodig zal hebben, maar
waarvan een goed Hollander zegt: „beter mee verlegen, dan om
verlegen.” En komen booze dagen van onweer en storm, blijke
dan de vracht der opleiding in wat in de taal der cadetten
„het gebouw” — het gebouw bij uitnemendheid — heet.
1 Onder. het afdrukken dezes is het werk der slechting reeds in vollen gang.